ECLI:NL:RBZWB:2025:7287

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
02-006717-25 en 02-082871-25 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P. Pastoors
  • C.H.M. Froger-Zeeuwen
  • S.H. Stein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met ernstige gevolgen voor slachtoffers

Op 28 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig geweld tegen twee slachtoffers. De verdachte heeft in 2024 een kopstoot gegeven aan slachtoffer 2 en in 2025 een poging tot doodslag gepleegd op slachtoffer 1 door deze met een gebroken glas in het gezicht en de hals te slaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet kon beroepen op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke aanranding. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de poging tot doodslag en de mishandeling vastgesteld en de verdachte is strafbaar verklaard. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-006717-25 en 02-082871-25 (ttz gev)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1994 te [geboorteplaats 1] ,
wonende op het [woonplaats] .
Raadsman: mr. J.E. Kötter, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. M. Poirters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlasteleggingen

02-006717-25
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (primair) heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel (subsidiair) hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel (meer subsidiair) heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
02-082871-25
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
02-006717-25
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
02-082871-25
De officier van justitie acht de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
02-006717-25
De verdediging meent dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en ook niet dat bij hem sprake was van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewijsvraag van het meer subsidiair tenlastegelegde.
02-082871-25
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewijsvraag van het tenlastegelegde, met dien verstande dat zij meent dat het slaan tegen het gezicht niet kan worden bewezen zodat daarvan vrijspraak moet volgen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-006717-25
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van de dood. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op korte afstand met een (gebroken) glas in haar hand meerdere keren op het hoofd en in de hals van aangever heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren wat zij in haar handen had, maar aangever heeft gezien dat verdachte een glas vasthad en hoorde glasgerinkel na de eerste slag. Dit past bij de beschrijving van de camerabeelden waarin staat dat verdachte een doorzichtig en glinsterend voorwerp in haar handen heeft en dat de grootte van dit voorwerp na het slaan flink is gereduceerd. Daarnaast heeft een SEH-arts geconstateerd dat aangever meerdere glasverwondingen had. Verdachte heeft aangever verwond op zijn hoofd, in zijn hals en bij zijn oorlellen waarbij het onderhuids bindweefsel werd geraakt. Gezien de aard en de ernst van het toegebrachte letsel, het gegeven dat het glas is stukgegaan door het slaan van verdachte en de beschrijving van de door haar gemaakte bewegingen, staat voor de rechtbank vast dat verdachte met kracht heeft geslagen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte in een tijdsbestek van nog geen drie minuten zes keer heeft uitgehaald met het (gebroken) glas in haar hand, waarbij zij steeds opnieuw in de richting van aangever bewoog. Verdachte maakte diagonale slagen, waarvan er één door de verbalisant wordt omschreven als ‘een maaislag’.
Door de uitoefening van geweld op het hoofd en de hals van aangever onder de hiervoor geschetste omstandigheden, bestond naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat aangever zo geraakt zou worden, dat bij hem dodelijk letsel zou ontstaan. Zowel het hoofd als de hals zijn kwetsbare lichaamsdelen. De halsstreek is een doorbloed gebied waarbij niet diep onder de huid belangrijke slagaders liggen die naar het hoofd en de hersenen gaan. Deze slagaders hadden door het handelen van verdachte gemakkelijk geraakt kunnen worden. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is de vaststelling dat één van de toegebrachte wonden een snijwond betrof van één centimeter in de hals van aangever, twee centimeter bij zijn halsslagader vandaan. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verdachte blijkens haar handelen de aanmerkelijke kans op het ontstaan van dodelijk letsel bij aangever ook heeft aanvaard.
02-082871-25
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het slaan tegen het gezicht. Het dossier bevat hiervoor onvoldoende bewijs. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4.
De bewezenverklaring
02-006717-25
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 5 januari 2025 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een (gebroken) glas meermalen in het hoofd en de halsstreek en nabij de oren van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
02-082871-25
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 juli 2024 te [woonplaats] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
een kopstoot te geven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

02-006717-25
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer(exces). Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van haar eigen lijf en van het lijf van [getuige] , de toenmalige partner van verdachte. [getuige] werd door aangever bewusteloos geslagen, waarna verdachte alleen tegenover aangever kwam te staan en ook door hem werd geslagen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [getuige] of verdachte. Zij slaat hierbij met name acht op de volgorde van handelingen die uit het dossier naar voren komt. Aangever deelde de eerste klap uit richting [getuige] , waarna [getuige] achterover viel, maar dit vond plaats vóórdat verdachte haar aanval op aangever inzette. Op het moment dat verdachte begon met de uitvoering van de bewezenverklaarde geweldshandelingen, had aangever al afstand genomen door zich weg te bewegen van de situatie. Ook gedurende de geweldspleging door verdachte maakte aangever terugtrekkende bewegingen door stappen achteruit te zetten en was het juist verdachte die steeds opnieuw in zijn richting bewoog. Zelfs nadat de gemoederen bedaard leken en door [getuige] werd geprobeerd om verdachte weg te leiden, werd verdachte opnieuw agressief en zette zij opnieuw de aanval in op aangever. Dit is het moment waarop aangever uit verdediging een klap gaf aan verdachte.
De rechtbank is niet gebleken dat verdachte op enig ander moment door aangever is geslagen. Gezien het voorgaande wordt het beroep op noodweer verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
02-082871-25
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 jaar waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaar, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ernstig geweld tegen twee willekeurige slachtoffers. In 2024 heeft zij naar aanleiding van een verkeersincident op een parkeerplaats mevrouw [slachtoffer 2] mishandeld door haar een kopstoot te geven. In 2025 heeft verdachte een poging tot doodslag gepleegd door de heer [slachtoffer 1] meerdere keren met een (gebroken) glas in zijn gezicht en hals te slaan. Ook voor dit geweld was een ruzie bij een verkeerssituatie de aanleiding.
Verdachte heeft door haar handelen pijn en angst veroorzaakt bij de slachtoffers.
[slachtoffer 2] heeft als gevolg van de kopstoot enkele weken pijn gehad. Na het incident had zij angst om naar buiten te gaan en zij is nog steeds op haar hoede in het gebied waar de confrontatie met verdachte heeft plaatsgevonden. Zij is bang om verdachte opnieuw tegen te komen en bij haar heerst nog altijd onbegrip, ook doordat het geweld onverwacht gebeurde.
Bij [slachtoffer 1] staat het tegen hem gepleegde geweld in zijn geheugen gegrift. Hij heeft doodsangsten doorstaan en liep letsel op aan zijn gelaat waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk was. Hij heeft veel pijn gehad en heeft nog steeds een doof gevoel aan de rechterkant van zijn hoofd. De littekens herinneren hem dagelijks aan wat hem is overkomen. [slachtoffer 1] heeft zich lange tijd onveilig gevoeld in zijn eigen huis, was mensenschuw en ontweek drukke plekken. Zijn baan als jongerenwerker kan hij tot op heden niet normaal uitvoeren. Hij is het vertrouwen in zichzelf en anderen kwijtgeraakt en voelt zich angstig in zijn werk en zijn dagelijkse leven.
Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel bij de slachtoffers betrekkelijk beperkt is gebleven. Het komt ook voor dat slachtoffers ernstig blijvend letsel oplopen of komen te overlijden als gevolg van uit de hand gelopen geweld. Daarnaast heeft geweld op straat in negatieve zin invloed op de samenleving doordat hierdoor het gevoel van onveiligheid en intolerantie toeneemt. Het geweld van verdachte zal ook schokkend zijn geweest voor ooggetuigen. Verdachte is volledig voorbijgegaan aan deze gevolgen en heeft zich puur door haar agressie laten leiden.
Bij de strafbepaling kijkt de rechtbank naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, waarbij in aanmerking wordt genomen dat verdachte een first offender is.
Ook heeft de rechtbank oog voor de omstandigheid dat bij de geweldspleging in 2025 het slachtoffer als eerste een klap heeft uitgedeeld aan de toenmalige partner van verdachte.
De rechtbank slaat verder acht op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van
11 juni 2025. Daarin wordt vermeld dat verdachte met een ex-partner een dochter heeft van vier jaar oud, dat zij een huurwoning heeft en zelfstandig ondernemer is. Er zijn geen aanwijzingen voor psychische problemen bij verdachte, maar zij heeft wel zodanig veel meegemaakt dat ‘haar emmer overvol zit’. De reclassering meent dat dit een rol speelt in het handelen van verdachte in stressvolle situaties. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling en toezicht en stelt zich open en coöperatief op. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat en geadviseerd wordt oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden de meldplicht, ambulante behandeling en contactverboden met de slachtoffers.
Verdachte heeft op de zitting van 14 oktober 2025 spijt betuigd dat het zo uit de hand is gelopen, maar zij legt de redenen daarvoor buiten zichzelf. Verdachte meent in beide geweldssituaties te zijn geprovoceerd door de slachtoffers. Naar het oordeel van de rechtbank geeft deze houding van verdachte weinig blijk van zelfreflectie.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank ziet aanleiding om een deel daarvan, te weten 12 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Hieraan zullen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden verbonden, wat de rechtbank nodig acht om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen redenen om een langere proeftijd vast te stellen dan de gebruikelijk termijn van twee jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

02-006717-25
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 8.489,95, waarvan
€ 1.489,95 voor materiële schade en € 7.000,00 voor immateriële schade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De gevorderde vergoeding van € 385,00 voor het eigen risico acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Wat betreft de gevorderde vergoeding van € 720,00 voor de telefoon is de rechtbank van oordeel dat een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
De gevorderde vergoeding van € 384,95 voor de kleding en de pet is onderbouwd met de aankoopprijs van deze goederen. De rechtbank acht deze post toewijsbaar tot een bedrag van € 200,00. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel van deze vordering.
De gevorderde vergoeding voor immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,00 gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Voor het overig gevorderde van € 2.000,00 is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van dat bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, onder meer nu de neuroloog heeft aangegeven dat er nog herstel kan optreden en dus nog niet duidelijk is of er sprake is van een eindtoestand. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 5 januari 2025, zijnde
de datum waarop het feit werd gepleegd.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
02-082871-25
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 580,00 voor immateriële schade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] .
Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De gevorderde vergoeding voor immateriële schade acht de rechtbank volledig toewijsbaar nu de vordering niet is betwist en de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 17 juli 2024, zijnde de datum waarop het feit werd gepleegd.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-006717-25
Primair: poging doodslag;
02-082871-25
Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34, 4819 EW Breda, 088-8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat behandelen door een forensisch polikliniek of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na het ingaan van de proeftijd en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect -
contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1998 te [geboorteplaats 2] . De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect -
contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 1987 te [geboorteplaats 3] . De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
02-006717-25
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 5.585,00, waarvan € 585,00 voor materiële schade en € 5.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 5 januari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering voor het bedrag van € 2.904,95 en bepaalt dat het deel van de vordering dat ziet op de immateriële schadevergoeding, te weten € 2.000,00, bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 5.585,00, waarvan € 585,00 voor materiële schade en € 5.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 5 januari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 62 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
02-082871-25
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 580,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 17 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , € 580,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 17 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 11 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H.M.Pastoors, voorzitter, en
mr. D.S.G. Froger-Zeeuwenen
mr. S.H. Stein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 28 oktober 2025.
Mr. Froger-Zeeuwen is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlasteleggingen
02-006717-25
zij op of omstreeks 5 januari 2025 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een (gebroken) glas, in elk geval een scherp voorwerp meermalen in het hoofd en/of de halsstreek en/of nabij de oren van die [slachtoffer 1] heeft geslagen/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 5 januari 2025 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom aan een ander, te weten [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten meerdere ontsierende littekens (als gevolg van diverse steekverwondingen) op/aan zijn (aan)gezicht en/of halsstreek en/of hoofd heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] met een (gebroken) glas, in elk geval een scherp voorwerp, meermalen in het hoofd en/of de halsstreek en/of nabij de oren te slaan/steken;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 5 januari 2025 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] met een (gebroken) glas, in elk geval een scherp voorwerp meermalen in het hoofd en/of de halsstreek en/of nabij de oren van die [slachtoffer 1] heeft geslagen/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
02-082871-25
zij op of omstreeks 17 juli 2024 te [woonplaats] [naam] heeft mishandeld door die [naam] :
- tegen het gezicht te slaan en/of
- een kopstoot te geven;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )