Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het aan verdachte tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 28 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van een aangeefster. De zaak werd behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging betrof de periode van 16 oktober 2021 tot en met 7 maart 2022, waarin de verdachte de aangeefster zou hebben belaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de aangeefster in het verleden een affectieve relatie hadden, die later overging in een zakelijke relatie. Na het beëindigen van de affectieve relatie, ontstonden er problemen in de zakelijke relatie, wat leidde tot beschuldigingen van belaging door de aangeefster.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen. De officier van justitie stelde dat de belaging wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging betoogde dat het handelen van de verdachte niet als belaging gekwalificeerd kon worden. De rechtbank concludeerde dat er wederzijds contact was tussen de verdachte en de aangeefster, en dat de aangeefster zelf ook bijdroeg aan het in stand houden van dit contact. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de contacten ongepast waren, de aard en frequentie ervan niet zodanig waren dat er sprake was van stelselmatige belaging.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde belaging, omdat niet was gebleken dat er sprake was van een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. D.L.J. Martens, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.