ECLI:NL:RBZWB:2025:7290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
02-217054-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens belaging met betrekking tot affectieve en zakelijke relatie

Op 28 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van een aangeefster. De zaak werd behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging betrof de periode van 16 oktober 2021 tot en met 7 maart 2022, waarin de verdachte de aangeefster zou hebben belaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de aangeefster in het verleden een affectieve relatie hadden, die later overging in een zakelijke relatie. Na het beëindigen van de affectieve relatie, ontstonden er problemen in de zakelijke relatie, wat leidde tot beschuldigingen van belaging door de aangeefster.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen. De officier van justitie stelde dat de belaging wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging betoogde dat het handelen van de verdachte niet als belaging gekwalificeerd kon worden. De rechtbank concludeerde dat er wederzijds contact was tussen de verdachte en de aangeefster, en dat de aangeefster zelf ook bijdroeg aan het in stand houden van dit contact. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de contacten ongepast waren, de aard en frequentie ervan niet zodanig waren dat er sprake was van stelselmatige belaging.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde belaging, omdat niet was gebleken dat er sprake was van een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. D.L.J. Martens, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-217054-22
vonnis van de meervoudige kamer van 28 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956
Ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
Raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 16 oktober 2021 tot en met 7 maart 2022 [aangeefster] heeft belaagd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De ten laste gelegde belaging kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verklaring van aangeefster wordt voldoende ondersteund door de inhoud van het logboek van aangeefster, de emailberichten, screenshots van de ringdeurbel en de processen-verbaal van herkenning. Verdachte heeft wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het handelen van verdachte niet als juridische belaging kan worden gekwalificeerd, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het handelen van verdachte niet wederrechtelijk is geweest, er geen sprake is van de vereiste stelselmatigheid, er geen sprake is van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer alsmede dat het vereiste oogmerk ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling op zitting vast dat verdachte en aangeefster in het verleden een affectieve relatie hebben gehad. Naast een affectieve relatie hadden zij ook een werkrelatie, in die zin dat aangeefster werkte voor de onderneming van verdachte. Nadat de affectieve relatie werd beëindigd ging de zakelijke relatie door, maar dit is misgelopen. Aangeefster geeft aan dat verdachte haar vanaf dat moment is gaan belagen. Verdachte geeft in dit verband aan dat hij contact had met aangeefster om een zakelijk conflict op te lossen.
De rechtbank concludeert dat uit het dossier blijkt dat er over en weer contact heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. Op 14 oktober 2021 heeft aangeefster via whatsapp een ‘stopbericht’ gestuurd en vanaf 16 oktober 2021 heeft zij het nummer van verdachte geblokkeerd. Aangeefster blijft hierna echter reageren op berichten van verdachte die in het teken staan van het zakelijke conflict. Tijdens de ontmoeting op 23 november 2021 tussen verdachte en aangeefster is het aangeefster die aan verdachte voorstelt om één en ander op papier te zetten voor de afwikkeling van het zakelijke conflict.
De rechtbank overweegt dat voor belaging als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht vereist is dat sprake is van een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander. Daarbij moet de pleger het oogmerk hebben om een ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dergelijke belaging zijn verschillende factoren van belang, te weten: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat aangeefster zelf ook heeft bijgedragen aan het in stand houden van het contact. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het aangeefster is die op 23 november 2021 ruimte heeft gegeven aan verdachte om een voorstel te doen om het zakelijke conflict af te ronden. Als aangeefster vervolgens geen reactie geeft op dit voorstel is het voorstelbaar dat verdachte haar om een reactie vraagt.
De rechtbank concludeert dan ook dat, voor zover er al sprake zou zijn van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, niet gebleken is dat dit wederrechtelijk gebeurde. Weliswaar heeft aangeefster verdachte een stopbericht gestuurd en hem geblokkeerd op haar telefoon, maar daarna ontstond weer wederzijds contact contact, dat aangeefster op enig moment weer beëindigde. Daarbij komt dat de berichten van verdachte grotendeels in het teken stonden van de afwikkeling van het zakelijke conflict.
Voor wat betreft de contacten die hebben plaatsgevonden in december overweegt de rechtbank dat dit handelen gezien de omstandigheden ongepast was. De aard en frequentie van de contacten was echter niet zodanig dat kan worden gesproken van stelselmatigheid. Ook voor de overige periode genoemd in de tenlastelegging geldt dat er onvoldoende uit het dossier naar voren komt dat hiervan sprake is geweest.
Verdachte zal dan ook van de ten laste gelegde belaging worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het aan verdachte tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en
S.H. Stein, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 oktober 2025.
Mr. Martens en K. de Klerk-Van Rijs zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

6.Bijlage I

De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2021 tot en met 7 maart 2022 te
[plaats], althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk
heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster],
door die [aangeefster]
- ongevraagd en/of tegen haar wil (veelvuldig) berichten/brieven te sturen met
een dreigende en/of dwingende en/of intiderende inhoud/strekking en/of die
[aangeefster] op te bellen en/of
- zich bij en/of in de directe nabijheid van de woning van die [aangeefster] op te houden
en/of/althans de woning van die [aangeefster] te bezoeken en/of cadeautjes/voorwerpen
(onder meer zegeltjes en kiwi's en kortingbonnen) op de auto en/of bij de woning
van die [aangeefster] achter te laten en/of
- de vriend en/of familie en/of kennissen van die [aangeefster] op te bellen en/of
berichten te sturen en/of bij hun woning te benaderen en/of aan te spreken en/of
bij hen informatie over die [aangeefster] in te winnen,
met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )