ECLI:NL:RBZWB:2025:730

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
02-195902-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Diefstal in vereniging met vrijspraak voor geweld en overschrijding van redelijke termijn

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van diefstal in vereniging van een crossmotor. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen de crossmotor van het slachtoffer had gestolen, maar sprak hem vrij van het gebruik van geweld, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de gewelddadige handelingen van zijn mededaders.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan diefstal in vereniging, maar niet aan het geweld dat daarbij zou zijn gebruikt. De officier van justitie had een werkstraf van 30 uur geëist, met de mogelijkheid van jeugddetentie als deze niet naar behoren werd uitgevoerd. De verdediging vroeg om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, die met bijna 16 maanden was overschreden. De rechtbank besloot uiteindelijk tot een werkstraf van 30 uur, met aftrek van voorarrest, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn bij de strafmaat.

Daarnaast vorderde de benadeelde partij, het slachtoffer, een schadevergoeding van € 2.750,-, maar de rechtbank kende slechts € 1.450,- toe voor materiële schade, omdat de immateriële schade niet kon worden vastgesteld als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op voor het toegekende bedrag. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-195902-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 februari 2025
in de strafzaak tegen de (ten tijde van het tenlastegelegde) minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 29 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen een crossmotor heeft gestolen van [slachtoffer] door middel van (bedreiging met) geweld waarbij een op een vuurwapen lijkend voorwerp werd gebruikt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een diefstal in vereniging heeft gepleegd, maar is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het geweld dat daarbij is gebruikt. Dat verdachte ervan op de hoogte was dat de mededaders geweld zouden gebruiken, kan onvoldoende worden vastgesteld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer ten aanzien van de diefstal in vereniging, maar is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het geweld dat daarbij is gebruikt. Verdachte was er niet van op de hoogte dat de mededaders geweld zouden gebruiken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bewijsoverwegingen
Gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de deels bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de mededaders de crossmotor van aangever heeft gestolen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte daarbij geweld heeft gebruikt, nu verdachte zelf geen gewelddadige handelingen heeft verricht en het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de mededaders met betrekking tot het geweld. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte vooraf op de hoogte was van de aanwezigheid van een vuurwapen of een daarop lijkend voorwerp bij een van de mededaders en evenmin dat vooraf het plan was opgevat om geweld te gebruiken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 juni 2022 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een of meer anderen
een crossmotor, die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een werkstraf van 30 uur, te vervangen door 15 dagen jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet (goed) uitvoert, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de redelijke termijn die fors is overschreden en verzoekt om geen werkstraf hoger dan 40 uur op te leggen, gelet op de wens van verdachte om bij defensie te gaan werken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een crossmotor. Hij en zijn vier mededaders hebben volgens vooraf bepaald plan contact gelegd met het slachtoffer via Marktplaats.nl, een afspraak gemaakt voor het bekijken van de op die site te koop aangeboden crossmotor om vervolgens bij die afspraak de motor van het slachtoffer mee te nemen zonder daarvoor te betalen. Daarbij is door de mededaders een vuurwapen of een daarop lijkend voorwerp getoond en geweld gebruikt. Hoewel verdachte hiervoor niet verantwoordelijk gehouden kan worden, nu niet is komen vast te staan dat verdachte hiervan vooraf op de hoogte was, blijft het – ook zonder geweld – een vervelend feit dat voor materiële schade en onrust bij het slachtoffer zorgt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing. Dit heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 27 november 2024 en de toelichting van de Raad ter zitting. Hieruit volgt dat verdachte ten tijde van het feit in een moeilijke periode in zijn leven zat vanwege de scheiding van zijn ouders. Hierdoor was sprake van ruzies en onrust, die verdachte ontvluchtte. Na de inverzekeringstelling is verdachte op een positieve wijze aan de slag gegaan met zijn leven met behulp van hulpverlening. Hij heeft inmiddels een diploma als onderhoudsmonteur en gaat op zoek naar tijdelijk werk, aangezien hij zich wil aanmelden voor defensie. Verdachte heeft een duidelijk toekomstbeeld en is betere keuzes gaan maken in met wie hij omgaat. Hij is de afgelopen jaren niet meer in aanraking gekomen met politie. De omstandigheid dat het om een oud feit gaat en dat verdachte al lang moet wachten op de zitting, brengt nadelige gevolgen voor hem mee. Hij kan de situatie niet achter zich laten en weet niet wat de strafzaak zal betekenen voor het aanmeldingsproces bij defensie. Aan de rechtbank wordt verzocht dit mee te wegen in de overweging. De Raad adviseert aan verdachte een werkstraf op te leggen. Jeugdreclassering lijkt niet passend, omdat verdachte om lijkt te gaan met pro-sociale jongeren en hij serieus bezig is met werk en onderwijs. Op dit moment functioneert verdachte positief.
Redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat bij de strafbepaling rekening gehouden dient te worden met de overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen wordt toegepast, te gelden dat de behandeling van deze zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in de onderhavige zaak in ernstige mate, te weten met bijna 16 maanden, is overschreden en zal om die reden strafvermindering toepassen. De overschrijding van de redelijke termijn weegt voor de rechtbank in deze zaak zwaar mee, aangezien juist in zaken met minderjarigen, zoals verdachte ten tijde van het feit, een voortvarende afhandeling van groot belang is.
Strafmaat
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Voor een dergelijk feit is een werkstraf passend en geboden. Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de duur van de werkstraf beperkt houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uur met aftrek van voorarrest een passende straf is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.750,-, bestaande uit
€ 1.750,- materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte een diefstal in vereniging heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden die als gevolg van dat feit is ontstaan.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert materiële schade ontstaan als gevolg van het verlies van de crossmotor. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij een bedrag van € 1.450,- acceptabel vindt, nu dit het bedrag betreft waarvoor hij de crossmotor op Marktplaats had aangeboden. Gelet daarop acht de rechtbank aannemelijk dat dit bedrag de waarde van de crossmotor was op het moment van de diefstal. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot het bedrag van € 1.450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2022, de dag van de diefstal. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Het resterende deel van vordering voor de materiële schade zal de rechtbank afwijzen.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van de diefstal met geweld die is gepleegd. Aannemelijk is dat met name het geweldsaspect van het feit nadelige psychische gevolgen bij het slachtoffer hebben veroorzaakt. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het geweld, kan naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere onderbouwing onvoldoende worden vastgesteld dat de immateriële schade het gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de redelijke termijn voor afdoening van de strafzaak inmiddels is verstreken. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van in totaal € 1.450,-. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank bepaalt dat hier 0 (nul) dagen gijzeling tegenover staan bij niet betaling. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van gijzeling vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht in dit geval niet opportuun is.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 30 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
15 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.450,= ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst het resterende deel van de vordering ten aanzien van de materiële schade af;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van het immateriële gedeelte van de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 1.450,= te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 februari 2025.
Mr. De Beer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 juni 2022 te Bergen op Zoom
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een crossmotor, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk
geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en/of één of meer anderen, gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met die [slachtoffer] een afspraak te maken voor het bekijken/kopen van een crossmotor,
en/of
-
die [slachtoffer] te benaderen en/of te omsingelen (terwijl er (veelal) gebruik werd gemaakt
van enige vorm van gezichtsbedekking), en/of
-
die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te
tonen, en/of
-
die [slachtoffer] de woorden toe te voegen 'Afstappen', althans woorden van gelijke aard
en/of strekking, en/of
-
die [slachtoffer] (stevig) in de nek vast te pakken en/of voorover te duwen en/of van de
crossmotor (waarop die [slachtoffer] zat) af te duwen, en/of
-
(nadat bovengenoemde crossmotor was weggenomen) een vuurwapen, althans een
op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan één of meer perso(o)n(en) (welke
verdachte en/of diens mededader(s) achtervolgde(n) te tonen en/of een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp, op één of meer perso(o)n(en) (welke verdachte
en/of diens mededader(s) achtervolgde(n) te richten en/of af te vuren/schieten;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )