In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar tegen de beslissing van 29 november 2024 over haar recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres had op 9 december 2024 een bezwaarschrift ingediend, en het UWV had tot uiterlijk 20 juni 2025 moeten beslissen. Aangezien het UWV deze termijn heeft overschreden, heeft eiseres het UWV op 24 juni 2025 in gebreke gesteld. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen, maar geeft het UWV vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de omstandigheden.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding van € 453,50 voor haar proceskosten, omdat het UWV het griffierecht van € 53,- aan haar moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.