Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en belediging. De verdachte, geboren in 1999 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A.A. Maat. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de verdachte zou op 27 oktober 2024 in Vlissingen [aangeefster 1] hebben mishandeld door haar met kracht tegen het hoofd te slaan, en op 24 oktober 2024 [aangeefster 2] hebben beledigd door op haar te spugen.
De rechtbank oordeelde dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen waren, ondersteund door getuigenverklaringen en het letsel van de slachtoffers. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, mede door zijn psychische problematiek en cannabisgebruik. De rechtbank besloot dat de verdachte niet ontslagen kon worden van alle rechtsvervolging, maar dat de bewezen feiten verminderd aan hem konden worden toegerekend. Dit had invloed op de strafoplegging.
De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 116 dagen, rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid en de noodzaak van een zorgmachtiging. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 6 weken op, met aftrek van het voorarrest, en besloot dat de verdachte onmiddellijk in vrijheid moest worden gesteld, aansluitend aan de zorgmachtiging die werd verleend. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn psychische problemen en het risico op recidive.