ECLI:NL:RBZWB:2025:733

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
02-341555-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en belediging met verminderd toerekeningsvatbaarheid en zorgmachtiging

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en belediging. De verdachte, geboren in 1999 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A.A. Maat. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de verdachte zou op 27 oktober 2024 in Vlissingen [aangeefster 1] hebben mishandeld door haar met kracht tegen het hoofd te slaan, en op 24 oktober 2024 [aangeefster 2] hebben beledigd door op haar te spugen.

De rechtbank oordeelde dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen waren, ondersteund door getuigenverklaringen en het letsel van de slachtoffers. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, mede door zijn psychische problematiek en cannabisgebruik. De rechtbank besloot dat de verdachte niet ontslagen kon worden van alle rechtsvervolging, maar dat de bewezen feiten verminderd aan hem konden worden toegerekend. Dit had invloed op de strafoplegging.

De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 116 dagen, rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid en de noodzaak van een zorgmachtiging. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 6 weken op, met aftrek van het voorarrest, en besloot dat de verdachte onmiddellijk in vrijheid moest worden gesteld, aansluitend aan de zorgmachtiging die werd verleend. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn psychische problemen en het risico op recidive.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-341555-24
vonnis van de meervoudige kamer van 12 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught,
raadsman: mr. R.A.A. Maat, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[aangeefster 1] heeft mishandeld door met kracht tegen haar hoofd te slaan;
feit 2:[aangeefster 2] heeft beledigd door op haar te spugen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die [aangeefster 1] met kracht op het hoofd heeft geslagen. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door getuigenverklaringen en het letsel dat bij aangeefster is waargenomen. Dit levert een mishandeling op. De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die [aangeefster 2] heeft bespuugd. Dat verdachte op aangeefster heeft gespuugd vindt steun in de getuigenverklaringen en in de bevindingen van de verbalisanten. Dit levert een belediging op. De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 27 oktober 2024 te Vlissingen, [aangeefster 1] heeft mishandeld door die [aangeefster 1] met kracht op het hoofd, te slaan;
feit 2
op 24 oktober 2024 te Vlissingen, opzettelijk [aangeefster 2] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door op de nek van die [aangeefster 2] te spugen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft ontslag van alle rechtsvervolging verzocht nu er van moet worden uitgegaan dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten.
Subsidiair, indien de rechtbank dit niet volgt, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en (voorwaardelijk) verzocht om nader onderzoek te laten verrichten naar de persoon van verdachte omdat de rechtbank dan onvoldoende is voorgelicht over de toerekenbaarheid van verdachte.
De officier van justitie acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en niet geheel ontoerekeningsvatbaar, omdat het cannabisgebruik van verdachte heeft kunnen bijdragen aan zijn psychotische toestand ten tijde van de feiten.
De rechtbank stelt vast dat er geen uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek is uitgevoerd. Ter beantwoording van de vraag of en in hoeverre de verdachte als toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd, heeft de rechtbank daarom acht geslagen op het rapport van psychiater [naam] van 29 oktober 2024 (het trajectconsult). Hij heeft met verdachte gesproken net na zijn aanhouding en constateert dat er op dat moment vermoedelijk sprake is van een ernstig psychotisch ontregelde man, zonder ziektebesef of -inzicht, die niets wil en in korte tijd meermaals zonder duidelijke aanleiding gericht gewelddadig gedrag naar personen heeft vertoond. De ethologie van het psychotisch toestandsbeeld blijft volgens de psychiater onduidelijk.
Daarnaast heeft rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 29 januari 2025. Hieruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van ernstige psychische problematiek, waarbij
betrokkene voorafgaand aan detentie niet open stond voor (medicamenteuze) behandeling. In het verleden werd gesproken over psychotische klachten, ongespecificeerde schizofrenie
spectrumstoornis en autismespectrumstoornis, maar er is geen actuele diagnostiek voorhanden. De reclassering heeft op 28 januari 2025 informatie ontvangen van de behandelaar van het PPC van de P.I. Vught. Uit die informatie blijkt dat bij binnenkomst van verdachte op 30 oktober 2024 een fluoride psychotisch toestandsbeeld is waargenomen. Hij was verward en agressief. Door de medicamenteuze behandeling is zijn toestandsbeeld geleidelijk aan verbeterd, maar hij is nog niet psychosevrij en laat een wisselend beeld zien, waarbij er nog momenten waren van onrust, agitatie, incoherente gedachtegang en paranoïdie. Verder blijkt uit het reclasseringsadvies dat verdachte in gesprek met de reclassering bekent mogelijk geblowd te hebben ten tijde van de feiten. De reclassering ziet het cannabisgebruik als een grote risicofactor in combinatie met de psychosegevoeligheid van verdachte. Verder blijkt dat verdachte eerder in beeld is gekomen bij justitie, maar een opdracht bij de reclassering is geretourneerd omdat men niet in contact kwam met verdachte.
De rechtbank maakt uit de inlichtingen van de deskundigen die verdachte vlak na de bewezenverklaarde feiten hebben gesproken op dat kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch ontregeld was en dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten hebben beïnvloed. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de stoornis dusdanig heeft doorgewerkt dat sprake kan zijn van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat, indien er een verband bestaat tussen een bij de verdachte aanwezige stoornis en het door hem gepleegde delict, maar de verdachte die stoornis verwijtbaar bij zichzelf heeft doen ontstaan, een beroep op art. 39 Sr (ontoerekenbaarheid) wegens culpa in causa (eigen schuld aan de oorzaak) niet zal slagen. Strafbare feiten, gepleegd onder invloed van alcohol of drugs, kunnen aan de verdachte worden toegerekend indien hij zichzelf verwijtbaar in deze geestestoestand heeft gebracht.
Dat verdachte regelmatig cannabis gebruikte, ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, heeft verdachte zowel bij de reclassering als ter zitting bevestigd en blijkt ook uit de positieve speekseltest die na de aanhouding van verdachte bij hem is afgenomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat cannabisgebruik een verhoogd risico op een psychose kan veroorzaken bij mensen die daar aanleg voor hebben. Uit het dossier en de behandeling ter zitting is het beeld ontstaan dat verdachte eerder last heeft gehad van psychotische ontregeling en onder invloed daarvan (soortgelijke) strafbare feiten heeft gepleegd en vervolgens met politie en justitie in aanraking is gekomen. Aan verdachte kan worden verweten dat hij op geen enkel moment daarna en dus in de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten een manier heeft gezocht om het cannabisgebruik te stoppen, terwijl hij hier wel hulp voor aangeboden heeft gekregen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de opgetreden psychotische ontregeling mede aan verdachte zelf te wijten is geweest. De rechtbank zal verdachte daarom niet ontslaan van alle rechtsvervolging. Wel is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten gelet op de psychische problematiek van verdachte verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal daar rekening mee houden bij de strafoplegging.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 116 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Indien de rechtbank eerder uitspraak zal doen, dan verzoekt zij de gevorderde gevangenisstraf gelijk te stellen met de datum uitspraak, eveneens met aftrek van het voorarrest.
Zij heeft hierbij rekening gehouden met de verminderde toerekenbaarheid. Ook heeft zij rekening gehouden met het feit dat door het openbaar ministerie in een aparte procedure is verzocht om een zorgmachtiging te verlenen op grond van de Wet forensische zorg (Wfz), zodat aansluitend aan detentie de voor verdachte nodige behandeling in het kader van een zorgmachtiging kan plaatsvinden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank tot strafoplegging komt, te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en hem onmiddellijk in vrijheid te stellen. Verder is verdachte bereid om zich in het kader van een voorwaardelijke te straf te houden aan voorwaarden die worden gesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van twee nare strafbare feiten. Hij heeft een jonge vrouw die op dat moment met haar baby in een draagzak liep zomaar bespuugd. Iemand bespugen is zeer denigrerend en onhygiënisch. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij hierdoor in shock was, zich vies voelde en het idee had dat zij haar baby op dat moment niet kon beschermen. Ook is gebleken dat er spuug op het hoofdje van de baby terecht is gekomen, hetgeen het feit nog ernstiger maakt. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een veertienjarig meisje. Zij liep over straat toen zij uit het niets hard door verdachte in haar gezicht werd geslagen. Hierdoor heeft zij letsel opgelopen. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Verdachte heeft telkens zonder aanleiding willekeurige (jonge en vrouwelijke) slachtoffers uitgekozen. Dat zij uit het niets op voornoemde wijze werden benaderd worden door een voor hen oudere man moet beangstigend zijn geweest. Dit soort feiten veroorzaken in het algemeen bij slachtoffers een gevoel van onveiligheid, dat lang kan aanhouden. Daarnaast roepen dit soort feiten ook gevoelens van angst, onveiligheid en onrust op bij omstanders. Dat blijkt ook uit het dossier: diverse omstanders hebben verdachte herkend omdat hij eerder soortgelijk gedrag heeft vertoond en overlast in de buurt veroorzaakt. Zijn onvoorspelbare gedrag leidt duidelijk tot maatschappelijke onrust.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gezien de aard van de feiten en omdat sprake is van recidive kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een psychische stoornis aanwezig was en dat de bewezenverklaarde feiten om die reden verminderd aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf.
De rechtbank houdt verder rekening met het eerder genoemde reclasseringsadvies van 29 januari 2025. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Hoewel zowel het recidiverisico als het risico op geweld door de reclassering worden ingeschat als hoog, zien zij geen mogelijkheden om invloed uit te oefenen op het ziektebeeld of gedrag van verdachte. Hij staat niet in contact met de realiteit, heeft geen ziektebesef, ziet het belang van medicatie niet in en is voornemens cannabis te roken na zijn invrijheidstelling en kan zichzelf vrijwel niet reguleren. Gezien de ernstige psychische problematiek van verdachte, verwacht de reclassering dat hij niet in staat is zich aan eventuele voorwaarden te kunnen houden. Zij benadrukken daarom dat de afgifte van een zorgmachtiging wenselijk is, met name om de medicatieverstrekking te continueren.
Gelet op de psychische problematiek van verdachte, de noodzaak van hulp, begeleiding en medicamenteuze behandeling en het daarmee samenhangende hoge recidiverisico heeft de rechtbank de overtuiging dat naast een gevangenisstraf verplichte zorg aangewezen is. Het is van belang dat verdachte zijn medicatie blijft innemen en in beeld komt en blijft van hulpverleners om te voorkomen dat hij psychotisch ontregeld raakt en opnieuw strafbare feiten pleegt, te meer nu verdachte niet lijkt te (kunnen) stoppen met het gebruiken van cannabis. Een zorgmachtiging is naar het oordeel van de rechtbank het meest passende kader waarbinnen de voor verdachte benodigde hulp vorm gegeven kan worden.
De rechtbank overweegt in dit verband dat het verzoek tot zorgmachtiging aansluitend aan de onderhavige strafzaak ter zitting is behandeld. De rechtbank heeft in die zaak (met rekestnummer C/02/431438 FA RK 25/540) beslist dat een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3 van de Wfz wordt verleend voor de duur van zes maanden. Van deze beschikking is een separate beslissing opgemaakt. De rechtbank zal hier bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf rekening mee houden. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm aan verdachte op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat het zowel voor verdachte als voor de samenleving van
belang is dat verdachte zo snel mogelijk via een zorgmachtiging wordt behandeld. Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat een gevangenisstraf van 6 weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Dat betekent dat verdachte onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld op de dag van de uitspraak en daarmee op het moment dat de zorgmachtiging wordt afgegeven.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 266 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: mishandeling;
feit 2: eenvoudige belediging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter,
mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. C.T. Den Uil, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 februari 2025.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 27 oktober 2024 te Vlissingen, althans in Nederland,
[aangeefster 1] heeft mishandeld door die [aangeefster 1] met kracht op het hoofd , althans het
lichaam, te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 24 oktober 2024 te Vlissingen, althans in Nederland,
opzettelijk
[aangeefster 2] ,
in haar tegenwoordigheid,
door feitelijkheden,
heeft beledigd,
door in/op de nek van die [aangeefster 2] te spugen en/of in de richting van die
[aangeefster 2] te spugen;
(art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht)