ECLI:NL:RBZWB:2025:7337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
02-179208-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en taakstraf

Op 29 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 juli 2023 een verkeersongeval heeft veroorzaakt te Goes. De verdachte, die als bestuurder van een motorrijtuig handelde, heeft zich aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig gedragen door door rood licht te rijden op een druk kruispunt. Dit leidde tot een aanrijding met een andere auto, waarbij meerdere inzittenden zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een vervangende hechtenis van 60 dagen. Daarnaast is er een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid had geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers en de noodzaak om altijd de vereiste voorzichtigheid en oplettendheid in het verkeer te betrachten.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-179208-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ( [land] ),
raadsvrouw mr. J.V. van Blitterswijk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij de slachtoffers (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen (feit 1). Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Er is sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Het letsel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Het letsel van [slachtoffer 3] kan worden gekwalificeerd als dusdanig letsel dat daaruit een tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De officier van justitie vordert verdachte partieel vrij te spreken ten aanzien van het letsel van [slachtoffer 4] omdat niet is vast te stellen dat aan haar dusdanig letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefeningen van de normale bezigheden is ontstaan. Daarnaast heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW en kan ook dit feit wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit. Verdachte heeft zich door een kort moment van onoplettendheid vergist, is daardoor door een rood stoplicht gereden en heeft zodoende een verkeersongeval veroorzaakt. Deze enkele verkeersfout maakt niet dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen en is niet te kwalificeren als (aanmerkelijke) schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarnaast is het letsel van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] niet te kwalificeren als (zwaar) lichamelijk letsel, mede vanwege het ontbreken van medische stukken en het causale verband tussen het letsel en het ongeval. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 8 juli 2023 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de kruising van de ’s-Heer Hendrikskinderendijk en de Deltaweg te Goes. Verdachte was op dat moment de bestuurder van een Smart met het [kenteken 1] . Als bijrijder bevond zich in het voertuig [slachtoffer 1] . Verdachte reed over de voorsorteerstrook voor rechtdoorgaand verkeer van de ’s-Heer Hendrikskinderendijk , komende uit de richting van de Middelburgsestraat en rijdend in de richting van ’s-Heer Hendrikskinderen . Verdachte is gestopt bij het verkeerslicht bij de kruising met de Deltaweg . Het verkeerslicht straalde op dat moment rood licht uit. Vanaf de Deltaweg reed [slachtoffer 2] , als bestuurder van een Ford met het [kenteken 2] , over de voorsorteerstrook voor rechtdoorgaand verkeer, komende uit de richting van Kats en gaande in de richting van de Rijksweg A58. In dit voertuig bevonden zich [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] als bijrijders. Deze weg kruist de ’s-Heer Hendrikskinderendijk . Het verkeerslicht bij de kruising met de ’s-Heer Hendrikskinderendijk straalde op het moment dat [slachtoffer 2] de kruising opreed oranje licht uit. Omdat [slachtoffer 2] niet tijdig kon stoppen is hij de kruising op gereden. Ook verdachte is, ondanks het rode verkeerslicht, de kruising op gereden waarna hij met [slachtoffer 2] in botsing is gekomen. Door het ongeval hebben alle inzittenden letsel opgelopen.
Naar aanleiding van het verkeersongeval is er een onderzoek ingesteld naar de werking van de verkeersregelinstallatie op de betreffende kruising. Hieruit blijkt dat de verkeersinstallatie in werking was. Voorts blijkt dat verdachte de stopstreep passeerde terwijl het voor hem geldende verkeerslicht reeds minimaal 67 seconden rood licht uitstraalde. Op het desbetreffende kruispunt, in het verlengde van de rijrichting van verdachte, was nog een verkeerslicht gesitueerd. Dit verkeerslicht straalde op dat moment groen licht uit. Volgens het onderzoek is het mogelijk dat verdachte abusievelijk naar dit verkeerslicht heeft gekeken, waarna hij vanuit stilstand door rood licht de kruising is opgereden.
Feit 1 – artikel 6 WVW
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of verdachte door zijn gedraging schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, en zo ja, in welke mate. Van schuld in vorenbedoelde zin is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Ook geldt in het algemeen dat een enkel moment van onvoorzichtigheid of onoplettendheid niet betekent dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het rijgedrag van verdachte moet voor het vaststellen van (de mate van) schuld worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht.
Verdachte is door rood licht gereden op een druk kruispunt en is, ervan uitgaande dat hij dit niet opzettelijk heeft gedaan, dus erg onoplettend geweest. Ook indien hij zich heeft vergist omdat hij dacht dat het voor hem geldende stoplicht groen licht uitstraalde, behoorde hij zich bij het oprijden van de kruising ervan te vergewissen dat hij deze veilig kon oprijden. Uit de beelden van de dashcam van de auto van [slachtoffer 2] blijkt dat er vóór [slachtoffer 2] een andere auto reed en dat die voor verdachte langs is gereden, juist voordat de aanrijding met [slachtoffer 2] plaatsvond. Ook die auto heeft verdachte kennelijk niet opgemerkt, waaruit volgt dat hij ook in zoverre niet goed heeft opgelet. Alles bij elkaar maakt dat geen sprake is geweest van een enkel moment van onoplettendheid. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW. De rechtbank kwalificeert de mate van schuld als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Letsel
Om tot een veroordeling te komen van artikel 6 WVW dient sprake te zijn van zwaar lichamelijk letsel dan wel van letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering van de uitoefening van normale bezigheden is ontstaan. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel wegen in ieder geval factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het letsel van [slachtoffer 1] bestaat uit één of meer breuken in het bekken en een klaplong met een geschatte genezingsduur van drie tot zes maanden en kwalificeert de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW. Uit de medische informatie in het dossier van [slachtoffer 3] blijkt dat zij als gevolg van het ongeval klachten heeft ontwikkeld waardoor zij gedurende langere tijd niet in staat is geweest om volledig te werken. De rechtbank kwalificeert het letsel van [slachtoffer 3] , gelet op de aard en de gevolgen daarvan, als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan in de zin van artikel 6 WVW.
Ten aanzien van het letsel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel of tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De rechtbank spreekt verdachte dan ook gedeeltelijk vrij van de onderdelen van de tenlastelegging die daarop zien. Het voorgaande laat overigens onverlet dat de klachten en beperkingen van [slachtoffer 2] , meer in het bijzonder de gehoorproblemen, civielrechtelijk mogelijk als gevolg van het ongeval zijn toe te rekenen.
Conclusie
De rechtbank oordeelt het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Op basis van de verklaring van verdachte kan weliswaar worden vastgesteld dat hij ten tijde van het ongeval moe was en koorts had, maar het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat dit ook heeft bijgedragen aan de oorzaak van het ongeval. De rechtbank spreekt verdachte daarom gedeeltelijk vrij van de onderdelen van de tenlastelegging die daarop zien.
Feit 2 – artikel 5 WVW
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte gevaar hebben veroorzaakt op de weg. Zij oordeelt feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 8 juli 2023 te Goes als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de ’s-Heer
Hendrikskinderendijk zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
- geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij, verdachte, gaan rijden terwijl het voor hem, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht rood licht uitstraalde, en
- niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig
te regelendat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was, en
- zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg welke verdachte wilde afleggen vrij was en/of vrij zou blijven, is blijven rijden, waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer breuken in de bekken en een klaplong
werd toegebrachten waardoor [slachtoffer 3] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2
op 8 juli 2023 te Goes als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de 's-Heer Hendrikskinderendijk ,
- geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij, verdachte, gaan rijden terwijl het voor hem, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht rood licht uitstraalde, en
- niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was, en
- zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg welke verdachte wilde afleggen vrij was en/of vrij zou blijven, is blijven rijden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers heeft verdachte aldus een verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gewond zijn geraakt
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, ten aanzien van feit 1, aan verdachte op te leggen een geldboete ter hoogte van € 1.200,00 en daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden met een proeftijd van één jaar. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat verdachte in [land] woont, hetgeen de uitvoering van een taakstraf bemoeilijkt. Voor feit 2, een overtreding, vordert de officier van justitie toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht, gelet op de samenhang tussen beide feiten.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank, indien zij beide feiten bewezen verklaart, aan verdachte een deels voorwaardelijke geldboete op te leggen gelet op zijn financiële situatie. Daarnaast verzoekt de verdediging geen ontzegging van de rijbevoegdheid aan verdachte op te leggen, nu de meerwaarde daarvan ontbreekt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op een rechtdoorgaande weg, zonder enige belemmering en goed zicht, vanuit stilstand door een rood stoplicht gereden dat op dat moment al minimaal 67 seconden rood licht uitstraalde. Doordat verdachte het kruispunt is opgereden en zich bij het oprijden van de kruising niet heeft vergewist van de overige verkeersdeelnemers kwam hij in aanrijding met de auto van [slachtoffer 2] . Alle inzittenden liepen daardoor letsel op. Door zo te handelen heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij de veiligheid van andere verkeersdeelnemers in gevaar gebracht.
De rechtbank heeft hiervoor de mate van schuld gekwalificeerd als aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Dit is, in de zin van artikel 6 WVW, de laagste schuldgradatie. De rechtbank zal dit in de strafmaat meewegen. Ook heeft verdachte door zijn gedragingen gevaar en hinder op de weg veroorzaakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 8 mei 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Tevens weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat er mediation heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de slachtoffers.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting (LOVS). De oriëntatiepunten gaan voor een verkeersongeval met lichamelijk letsel en tijdelijke ziekte, waarbij geen alcoholgebruik aan de orde is en waarbij de categorie “aanmerkelijke schuld” bewezen wordt verklaard, uit van een geldboete ter hoogte van € 1.000,00,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden. In geval sprake is van zwaar lichamelijk letsel gaan de oriëntatiepunten onder dezelfde omstandigheden en in dezelfde categorie uit van een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat bij de slachtoffers sprake is van eenmaal zwaar lichamelijk letsel en eenmaal letsel in de zin dat dit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden oplevert. Voorgaande brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een geldboete.
De enkele omstandigheid dat verdachte in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland woont, staat niet in de weg aan de oplegging van een taakstraf. Gelet op het toepasselijke juridisch kader - de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties en het Kaderbesluit 2008/947/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen - belet die enkele omstandigheid immers op zichzelf niet de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat (vgl. HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:46). Die enkele omstandigheid belet evenmin de tenuitvoerlegging van een taakstraf in Nederland. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat er sprake is van eendaadse samenloop. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uur te vervangen door 60 dagen hechtenis, passend en geboden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen passend en geboden is. Met deze ontzegging wordt beoogd verdachte ervan te doordringen voortaan in het verkeer de vereiste voorzichtigheid en oplettendheid te betrachten. De rechtbank legt aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van één jaar.
Nu artikel 5 WVW een overtreding betreft, zal de rechtbank daarvoor een aparte straf moeten opleggen. Gelet op de samenloop tussen de feiten 1 en 2 acht de rechtbank het niet passend om voor feit 2 een afzonderlijke straf op te leggen, zodat de rechtbank toepassing zal geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 175, 177 en 179 van de Wegverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
en
feit 2: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Feit 2
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, en mr. L.W. Louwerse en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 29 oktober 2025.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 8 juli 2023 te Goes als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de
's-Heerhendrikskinderendijk zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld
te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden terwijl hij, verdachte, moe was en/of koorts had/zich niet lekker voelde,
en/of
- geen gevolg te geven aan een verkeersteken(s) die/dat een gebod of verbod
inhoud(t)(en), immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor hem,
verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde,
althans is hij, verdachte, gaan rijden terwijl het voor hem, verdachtes, rijrichting
bestemd driekleurig verkeerslicht rood licht uitstraalde, en/of
- niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig
geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij, verdachte die voornoemde weg kon overzien en waarover
deze vrij was, en/of
- zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg welke verdachte wilde
afleggen vrij was en/of vrij zou blijven, is blijven rijden,
waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer breuken in de
bekken en/of een klaplong, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan, en/of
waardoor [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten gehoorklachten, of
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en/of
waardoor [slachtoffer 3] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan, en/of
waardoor [slachtoffer 4] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
2
hij op of omstreeks 8 juli 2023 te Goes als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de 's-Heer Hendrikskinderendijk ,
- heeft gereden terwijl hij, verdachte, moe was en/of koorts had/zich niet lekker
voelde, en/of
- geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken(s) die/dat een gebod of verbod
inhoud(t)(en), immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor hem,
verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde,
althans is hij, verdachte, gaan rijden terwijl het voor hem, verdachtes, rijrichting
bestemd driekleurig verkeerslicht rood licht uitstraalde, en/of
- niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig
heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen
de afstand waarover hij, verdachte die voornoemde weg kon overzien en waarover
deze vrij was, en/of
- zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg welke verdachte wilde
afleggen vrij was en/of vrij zou blijven, is blijven rijden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd, immers heeft verdachte aldus een
verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of C.
[slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] gewond zijn geraakt
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)