ECLI:NL:RBZWB:2025:7357
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) en immateriële schadevergoeding
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een BV, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een naheffingsaanslag bpm opgelegd van € 9.035, welke door belanghebbende als onterecht werd betwist. De rechtbank heeft de zaak op 23 september 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is, maar dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 20 december 2021 heeft ontvangen en dat de uitspraak op 29 oktober 2025 is gedaan, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 23 maanden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding van € 2.000 toe, waarvan € 1.391,30 voor rekening van de inspecteur en € 608,70 voor rekening van de Staat. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar in stand blijven, maar dat de immateriële schadevergoeding moet worden uitgekeerd. Tevens worden proceskosten en griffierechten aan belanghebbende vergoed.
De rechtbank bevestigt dat de historische nieuwprijs van de auto € 68.625 bedraagt en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 29.913. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur geen rekening hoefde te houden met schade die in het taxatierapport is opgenomen, omdat de auto op het moment van het belastbare feit geen schade had. De rechtbank wijst erop dat het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 juni 2020 geen verandering heeft gebracht in de beoordeling van de status van de auto op dat moment.