ECLI:NL:RBZWB:2025:7408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/3762
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag omgevingsvergunning voor varkensstal

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die zich richt tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Eiseres had eerder een aanvraag tot omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van een tweede varkensstal op 17 maart 2020. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 15 januari 2025 bepaald dat het college binnen vier maanden op deze aanvraag moest beslissen. Eiseres stelt nu dat het college deze termijn heeft overschreden en dat er geen besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het college niet tijdig heeft beslist. De rechtbank wijst erop dat de beslistermijn, zoals gesteld door de rechtbank, bindend is en niet eenzijdig kan worden opgeschort door het college. De rechtbank legt het college op om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de reeds verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-. Eiseres krijgt het griffierecht en een vergoeding voor proceskosten van € 453,50 vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter M. Snoeks en openbaar gemaakt op 24 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal,het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 15 januari 2025. [1] In die uitspraak staat dat het college binnen vier maanden opnieuw moet beslissen op de aanvraag tot omgevingsvergunning van 17 maart 2020 inhoudende het realiseren van een tweede varkensstal. Eiseres stelt nu beroep in omdat het college dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. De rechtbank heeft in haar uitspraak van
15 januari 2025 aan het college een termijn van vier maanden gesteld waarbinnen het college een besluit moet nemen, op grond van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beslistermijn is inmiddels voorbij. Eiseres heeft het college bij e-mailbericht op 26 juni 2025 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbijgegaan.
3.1.
Het college heeft in het verweerschrift van 15 augustus 2025 aangevoerd dat de beslistermijn opgeschort is geweest, waardoor de termijn nog niet is verstreken. De rechtbank overweegt dat een door de rechtbank gestelde beslistermijn op grond van artikel 8:55d Awb bindend is en niet eenzijdig door het bestuursorgaan kan worden opgeschort.
Welke beslistermijn wordt aan het college opgelegd?
4. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om een andere termijn te bepalen, omdat het college in het verweerschrift van 15 augustus 2025 heeft aangegeven dat hij op korte termijn een nieuwe beslissing zal nemen op de aanvraag en sindsdien zijn tien weken voorbijgegaan.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. Eiseres verzoekt een dwangsom van € 1.000,- per dag, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Gelet op de omstandigheid dat het college actief stappen heeft ondernomen om tot een beslissing te komen en geen blijk heeft gegeven van weigerachtigheid ziet de rechtbank geen aanleiding om een verhoogde dwangsom op te leggen.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
6.1
Het college heeft de hoogte van de bestuurlijke dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 26 juni 2025 is ontvangen en dat sindsdien meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat de bestuurlijke dwangsom het maximale bedrag van € 1.442,- bedraagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het college de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1. berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
I. Ambachtsheer, griffier, op 24 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.BRE 22/1279, ECLI:NL:RBZWB:2025:96.
2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.