ECLI:NL:RBZWB:2025:7436

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
02-218224-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak van groepsverkrachting wegens onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van groepsverkrachting van een aangeefster op 21 januari 2017, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E. Kool, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis was gehecht, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de betrokkenen, waaronder die van de aangeefster en de verdachte, op essentiële punten tegenstrijdig waren en dat er onvoldoende steunbewijs was om de verklaring van de aangeefster te bevestigen. De rechtbank benadrukte dat er bijna zeven tot acht jaar verstreken waren tussen de seksuele handelingen en de aangifte, wat de beoordeling van de zaak bemoeilijkte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit en verklaarde de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-218224-24
vonnis van de meervoudige kamer van 30 oktober 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B. Çiçek, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 16 oktober 2025, waarbij officier van justitie mr. E. Kool en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 21 januari 2017, samen met een ander, [aangeefster] heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verkrachting van [aangeefster] . De verklaring van aangeefster vindt steun in andere getuigenverklaringen en kan daarom als betrouwbaar worden beschouwd en als uitgangspunt voor het bewijs dienen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde verkrachting. De verklaringen van aangeefster, verdachte en de getuigen staan op essentiële onderdelen lijnrecht tegenover elkaar. De lezing van aangeefster vindt daarom geen steun in de overige verklaringen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Van vrijdag 20 op zaterdag 21 januari 2017 heeft verdachte in zijn woning aan het [woonadres] een feest gehouden. Daarbij waren, naast verdachte zelf, onder meer aanwezig [aangeefster] en [getuige 1] . Alle drie hebben zij die avond alcohol gedronken. Op de slaapkamer van verdachte hebben seksuele handelingen plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. Op 4 oktober 2023 heeft aangeefster tegen verdachte aangifte gedaan van verkrachting.
Juridisch kader zoals gold ten tijde van het tenlastegelegde feit
Om tot een bewezenverklaring te komen van verkrachting, moet vaststaan dat verdachte door (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden aangeefster heeft gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. In zedenzaken geldt doorgaans dat slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: een dader en een slachtoffer. Bij een (goeddeels) ontkennende verdachte blijft dan enkel de verklaring van het vermeende slachtoffer over als wettig bewijsmiddel. Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de belastende verklaring van één getuige. Er moet dus sprake zijn van steunbewijs uit een andere bron dan die belastende verklaring. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt onder meer dat voor een bewezenverklaring van verkrachting niet is vereist dat die verkrachting als zodanig wordt bevestigd in ander bewijsmateriaal, maar dat voldoende is dat de verklaring van een slachtoffer op bepaalde punten wordt gesteund door bewijs dat afkomstig is van een andere bron. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van het slachtoffer en dat overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Overwegingen
Het dossier bestaat hoofdzakelijk uit verklaringen van vier personen. Op basis van die verklaringen dient de rechtbank te beoordelen of wettig en overtuigend is vast te stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. Tussen de seksuele handelingen enerzijds en de aangifte en (nadere) verklaringen anderzijds zijn bijna zeven tot ruim acht jaren verstreken. Dat er seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster hebben plaatsgevonden staat niet ter discussie. De vragen die beantwoord moeten worden zijn waaruit die seksuele handelingen precies bestonden, op welk moment en op welke wijze de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, wie daarbij aanwezig waren en in hoeverre sprake was van vrijwilligheid en gelijkwaardigheid of juist van druk of dwang.
[getuige 2] was op die avond in januari 2017 niet op het feest aanwezig. Haar verklaring is, waar het de feitelijke inhoud betreft, nagenoeg volledig gebaseerd op wat aangeefster haar heeft verteld. Bij de overige verklaringen (van aangeefster, [getuige 1] én verdachte) lopen de antwoorden op voornoemde vragen volkomen uiteen. Zelfs zijn verschillende verklaringen van eenzelfde persoon op onderdelen tegenstrijdig. Naar het oordeel van de rechtbank kan hierdoor geen van de verklaringen als uitgangspunt worden genomen. Evenmin kan de rechtbank zich op basis van die verklaringen een eenduidig beeld vormen van de omstandigheden waaronder de seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster hebben plaatsgevonden en meer specifiek of daarbij sprake is geweest van meerdere personen, (on)vrijwilligheid of geweld. Ook voor het overige onderschrijven de getuigenverklaringen de lezing van aangeefster op essentiële onderdelen niet voldoende om als steunbewijs te kunnen dienen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat (deze) verdachte, al dan niet met een ander, door geweld of andere feitelijkheden dan wel bedreiging daarmee, aangeefster heeft gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan en zal hem daarom vrijspreken van het tenlastegelegde feit.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 11.158,74voor het ten laste gelegde feit.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangeefster] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K.J. van der Wal, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. D.J.L. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 oktober 2025.