ECLI:NL:RBZWB:2025:7441

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
02-356845-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van woninginbraken en het voorhanden hebben van vuurwapens

Op 30 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van drie woninginbraken, de diefstal van goederen en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 oktober 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd mondeling gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van meerdere inbraken en het voorhanden hebben van een dubbelloops jachtgeweer en een machinepistool. De rechtbank oordeelde dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen waren, mede op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank hield rekening met de impact van de woninginbraken op de slachtoffers en de emotionele schade die zij hadden geleden. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot € 13.778,27 toewijsbaar achtte. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die een grote impact hadden op de slachtoffers, wat leidde tot een zware straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-356845-24
vonnis van de meervoudige kamer van 30 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is tijdens het onderzoek ter terechtzitting mondeling gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met een ander of anderen vier woninginbraken heeft gepleegd en vuurwapens voorhanden heeft gehad, te weten een dubbelloops jachtgeweer en een automatisch vuurwapen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde feiten.
Voor de feiten 1 en 2 is de herkenning van verdachte op een still van een video het enige directe bewijs. Daarnaast zijn er geen sporen van verdachte gevonden en is er bij verdachte geen buit aangetroffen. Er is geen directe link met verdachte, maar enkel indirect bewijs waaruit zijn betrokkenheid zou blijken. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 tenlastegelegde braak, verbreking of inklimming omdat er enkel sprake is geweest van insluiping.
Voor feit 3 is er enkel belastend bewijs gevonden tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat een bekende van hem de kluis bij hem heeft gebracht, maar dat verdachte zelf niets met de inbraak in die woning te maken had.
Betreffende de onder 4 tenlastegelegde inbraak heeft de verdediging aangevoerd dat op basis van de bevindingen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de kluis uit de woning van [benadeelde 1] heeft ontvreemd.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Met betrekking tot de op 27 september 2024 gepleegde inbraak in de woning aan [adres 1] te [plaats] en de diefstal van kleding bij een woning aan [adres 2] te [plaats] stelt de rechtbank het volgende vast.
Op camerabeelden werd gezien dat een auto kwam aanrijden en parkeerde op de [adres 3] . Vervolgens kwam er een auto aanrijden over de [straat 1] vanaf de [straat 2] richting [straat 3] . Dit bleek de Ford Focus met [kenteken 1] te zijn.
Op beelden van [adres 3] is te zien dat 2 verdachten over de [straat 1] liepen. Ze kwamen uit de richting van de geparkeerde Ford [kenteken 1] en liepen richting [adres 1] . [getuige] heeft waargenomen dat er werd ingebroken in de woning aan [adres 1] te [plaats] en zag twee daders wegrennen over de [straat 2] . Hij is nog achter die twee personen aan gerend, wat ook op camerabeelden zichtbaar is.
Op beelden van [adres 4] is te zien dat de twee verdachten vluchten over de [straat 2] , komende van [adres 1] richting de [adres 2] te [plaats] .
Op zaterdag 28 september 2024 troffen de bewoners van [adres 2] te [plaats] in hun schuur kleding aan (schoenen, broek en trui) die niet van hen was. Ook zagen ze dat iemand zich had opgehouden onder hun overkapping. Later kwamen ze erachter dat ze uit hun schuur een zwembroek en teenslippers misten.
Op beelden van de [adres 3] en [adres 4] was bij de mannelijke verdachte een reflectie van licht te zien op zijn schoenen. Op de aangetroffen schoenen bij [adres 2] was het logo van New Balance gemaakt van reflecterend materiaal.
Na de inbraak kwam een man in beeld van een camera op de [adres 2] te [plaats] . Bewoners van de [adres 5] hadden kort na de inbraak een verdacht voertuig met het [kenteken 1] in de straat zien staan met daarin een vrouw.
Verbalisanten zagen kort na de inbraak en in de buurt van de inbraak een vrouw die, naar later bleek, de vriendin van verdachte was en ook op het adres van verdachte stond ingeschreven. De bewoners van de [adres 5] hadden op 27 september 2024 ook gezien dat een man met een korte broek en op slippers aan de deuren van de verdachte Ford met het [kenteken 1] had gevoeld. Dit bleek dezelfde persoon te zijn als de man die te zien was op de camerabeelden, waarbij hij werd herkend aan de korte broek met gekleurde banen en zijn haar. De man op de beelden van de [adres 2] werd later door twee politieambtenaren herkend als verdachte.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die samen met een ander heeft ingebroken in de woning aan [adres 1] in [plaats] en die vervolgens tijdens zijn vlucht zijn kleding heeft verwisseld en daartoe een zwembroek en slippers heeft weggenomen bij de woning aan [adres 2] te [plaats] . De rechtbank acht daarom de onder 1 tenlastegelegde woninginbraak en de onder 2 tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de onder 2 tenlastegelegde braak, verbreking of inklimming.
Feiten 3 en 4
Op 2 november 2024, omstreeks 18:00 uur werden twee personen gestoord bij
een mogelijke inbraakpoging aan de [adres 6] te [woonplaats] .
Bij een inbraak op 3 november 2024 werd uit een woning aan de [adres 7] te [plaats] een kluis gestolen met daarin sieraden, contant geld en documenten.
Op 8 november vond een soortgelijke woninginbraak plaats in de woning aan [adres 8] te [woonplaats] , waarbij eveneens en ook bij die woninginbraak werd een kluis met sieraden, geld en documenten werd weggenomen.
Uit telefoongegevens is vast komen te staan dat verdachte en medeverdachte [verdachte] op 2 , 3 en 8 november 2024 afspraken maakten om samen op pad te gaan. Deze afspraken vinden plaats om en nabij de momenten dat de (poging) woninginbraken plaatsvinden. Zowel op 2, 3 en 8 november 2024 wordt bij de (poging) woninginbraken de grijze Volvo S40, de auto van verdachte, gezien.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 8 november 2024 werden twee kluizen aangetroffen. Van de kluis met het cijferslot bleek dat die uit de woning aan de [adres 7] te [plaats] was weggenomen. Ook werden in de woning van verdachte parelkettingen en een herenhorloge aangetroffen, die door [benadeelde 2] als bewoner van de [adres 7] werden herkend als sieraden die in hun kluis zaten en die op 3 november 2024 werden weggenomen.
Ook werd op camerabeelden van de bewoner van [adres 9] gezien dat een grijze Volvo S40 meerdere keren door die straat reed. Uit de locaties van de telefoon van [medeverdachte] bleek dat die rond hetzelfde tijdstip als de Volvo S40 in de nabijheid van de woning aan de [adres 7] is geweest. Uit de gegevens van de telefoon blijkt eveneens dat [medeverdachte] eerst langs de woning van verdachte is gegaan alvorens er richting de [adres 1] is gereden. Dit komt ook overeen met het berichtje van verdachte naar [medeverdachte] “gas erop vanavond of niet”, welk berichtje door [medeverdachte] bevestigend werd beantwoord. Tot slot is nog gebleken dat er in de weggenomen kluis een geldbedrag zat van € 4.200,= en dat er twee dagen na de inbraak door verdachte een bedrag van € 3.000,- werd gestort op zijn zakelijke bankrekening, waarna direct achterstallige huur werd betaald. De rechtbank is op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte samen met [medeverdachte] op 3 november 2024 de woninginbraak aan [adres 7] te [plaats] heeft gepleegd.
Ook de kluis van de woninginbraak op 8 november 2024 aan [adres 8] te [woonplaats] werd op de dag van de inbraak bij de doorzoeking van de woning van verdachte aangetroffen en in een vuurkorf werden papierresten aangetroffen met daarop onder meer de naam van aangever [benadeelde 1] . Ook werd op 8 november 2024 gezien dat in de berm van [straat 4] te [woonplaats] een kluis lag en dat die kluis door de bijrijder van een grijze auto in de kofferbak werd gelegd. Tijdens het onderzoek werd de grijze Volvo S40 met het [kenteken 2] voorzien van een baken en werd die personenauto ook geobserveerd. Tijdens die observatie werd geconstateerd dat de Volvo S40 op het moment van de inbraak geparkeerd stond in de buurt van [adres 8] te [woonplaats] en dat er niemand in de auto zat. Kort daarna werd een lichtschijnsel in de achtertuin van [adres 8] waargenomen. Tijdens de observatie werd verdachte herkend als de bijrijder van de Volvo S40 en werd ook gezien dat het verdachte was die een kluis achterin de Volvo S40 heeft gelegd, hetgeen verdachte ook heeft bekend. Daarna werd waargenomen dat de Volvo S40 naar het adres van verdachte reed, aan de [woonplaats] te [woonplaats] en daarna werd geparkeerd op het [straat 5] te [woonplaats] . Vervolgens werd gezien dat [medeverdachte] via het [straat 5] naar het woonwagenkamp aan [woonplaats] liep. Niet veel later werd [medeverdachte] aangehouden in de Volvo S40 en werd in de auto inbrekersgereedschap aangetroffen.
De rechtbank is op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat ook feit 4 wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt hierbij nog dat het moment dat de kluis door verdachte werd opgehaald op [straat 4] te [woonplaats] zeer korte tijd na de woninginbraak op 8 november 2024 was en dat indien een verdachte kort na een inbraak wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, het uitblijven van een aannemelijk scenario in voor de verdachte nadelige zin mag meewegen bij de beoordeling van het medeplegen van die inbraak. Het door verdachte gegeven alternatieve scenario dat hij alleen door iemand was meegevraagd om even een kluis op te halen dient gelet op de bewijsmiddelen te worden gepasseerd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 27 september 2024 te [plaats] , gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander in een woning aan [adres 1] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten van de rechthebbende bevonden, sieraden die geheel of ten dele aan [benadeelde 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen sieraden onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking en inklimming;
2
op 27 september 2024 te [plaats] , gemeente Breda op een besloten erf waarop een woning stond, te weten een schuur behorende bij de woning aan [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten van de rechthebbende bevond, een zwembroek en een paar
slippers, die aan een ander toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3 primair:
op 3 november 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander in een woning aan
de[adres 7] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten van de
rechthebbende bevonden, een kluis (met sieraden en geld en documenten), die aan [benadeelde 2] en [benadeelde 4] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen kluis (met sieraden en geld en documenten) onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking, en inklimming;
4
op 8 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander in een woning aan
[adres 8], alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten van
de rechthebbende bevonden, een kluis (met daarin geld en sieraden en documenten), die aan [benadeelde 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen kluis (met daarin geld en sieraden en documenten) onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking, en inklimming;
5
op 8 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Breda een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een dubbelloops hagelgeweer met uitwendige hanen, kaliber kal.16 (= 16,8 mm) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer voorhanden heeft gehad;
6
op 8 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Breda een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch vuurwapen, van het merk Pistolet Maszynowy (PM), type wz 43, kaliber 7,62 x 25 millimeter Tokarev zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd, waarbij bij de feiten 3 en 4 het woord ‘de’ aan de tenlastelegging is toegevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte door deze taalkundige verbetering van de tenlastelegging niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast vordert de officier van justitie op te leggen de maatregel ex artikel 38v Sr, namelijk dat verdachte voor de duur van vijf jaar zich niet zal ophouden in de buurt van de [straat 2] te [plaats] en dat de duur van de vervangende hechtenis 1 week bedraagt voor elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het lange tijd goed is gegaan met verdachte. Hij heeft op dit moment een eigen bedrijf en stabiliteit in zijn woon- en werksituatie. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis is verdachte gemaakte afspraken altijd netjes nagekomen en er is verdachte veel aan gelegen om zijn huidige positieve lijn door te trekken. Op basis van die positieve ontwikkelingen heeft de verdediging verzocht aan verdachte een gevangenisstraf van 7 maanden op te leggen, met als onvoorwaardelijk deel de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Daarnaast zou nog een taakstraf kunnen worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van drie woninginbraken, de diefstal van goederen bij een woning en aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens.
Met name aan de woninginbraken, waarbij in twee gevallen de gehele kluis met inhoud werd meegenomen, tilt de rechtbank bijzonder zwaar, met name door de impact die een woninginbraak heeft op de bewoners/slachtoffers. Bij de bewezenverklaarde woninginbraken zijn telkens vooral sieraden buitgemaakt en juist dit zijn goederen die vaak kostbaar zijn en bovendien een grote emotionele waarde hebben. Dat blijkt ook uit de slachtofferverklaring van [benadeelde 2] . Van haar werden niet alleen haar eigen sieraden ontvreemd, maar ook sieraden van haar overleden schoonmoeder. Het gaat om sieraden waar men aan gehecht is, die zijn gekregen bij een speciale gelegenheid of waar men bijzondere herinneringen aan heeft. Ook werden forse bedragen aan contant geld weggenomen, waardoor de financiële impact voor de slachtoffers nog groter werd.
Daarnaast zijn er bij de slachtoffers nog de gevoelens van angst die zij hebben gekregen door de woninginbraken. Die angst komt vooral voort uit de wetenschap dat een vreemde hun huis is binnengedrongen, juist de plek waar je, zoals in het geval van [benadeelde 2] , al 44 jaar zorgeloos hebt gewoond en waar je je altijd veilig hebt gevoeld. Dat gevoel van veiligheid verdwijnt door dit soort feiten volledig. Bij de slachtoffers blijft naast de gevoelens van angst nog woede en frustratie over en wordt het dagelijkse leven nog steeds beïnvloed door hetgeen verdachte hen heeft aangedaan.
Dat is ook de reden dat voor dit soort feiten doorgaans forse gevangenisstraffen worden opgelegd en dat blijkt ook uit de LOVS-oriëntatiepunten, waar 3 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een woninginbraak het uitgangspunt is. In het geval van verdachte zijn er naar het oordeel van de rechtbank daarnaast nog strafverzwarende omstandigheden, zoals die hiervoor al zijn benoemd. Ook houdt de rechtbank bij de strafbepaling in het nadeel van verdachte rekening met zijn proceshouding. De rechtbank heeft kunnen constateren dat verdachte enkel en alleen wilde verklaren met betrekking tot feiten en omstandigheden waar hij echt niet omheen kon en die verklaring was dan ook nog onaannemelijk. Voor het overige doet verdachte er het zwijgen toe.
Ook het voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens vindt de rechtbank zorgelijk, te meer nu die vuurwapens in de woning van verdachte werden aangetroffen op een gemakkelijke en vrij te bereiken plek. Het gaat om een dubbelloops jachtgeweer en een volledig automatisch vuurwapen. Op het voorhanden hebben daarvan is volgens eerdergenoemde oriëntatiepunten een gevangenisstraf van respectievelijk 4 en 12 maanden het uitgangspunt. De rechtbank houdt er wel rekening mee, dat er pogingen zijn gedaan om het automatisch vuurwapen onklaar te maken. Tegelijkertijd is dit niet op de juiste wijze gebeurd.
Daartegenover staat dat verdachte, zo is door de verdediging aangevoerd, stabiliteit heeft gevonden in zijn woon- en werksituatie. Door de reclassering is over verdachte een voorlichtingsrapport uitgebracht en daaruit blijkt dat verdachte vanaf 19-jarige leeftijd in beeld komt bij justitie, waarbij het aantal veroordelingen wegens vermogensdelicten opvallend is. De laatste veroordeling voor een woninginbraak dateert echter van 2016. Door de proceshouding van verdachte kon de reclassering niet komen tot een delictanalyse en kon het recidiverisico onvoldoende worden ingeschat. Wel werd geconstateerd dat er bij verdachte geen problemen zijn op het gebied van huisvesting, dagbesteding en zijn psychosociaal functioneren. Verdachte heeft zich gedurende het toezicht tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de voorwaarden gehouden en er zijn geen nieuwe (politie)meldingen. Gezien deze proceshouding onthoudt de reclassering zich van het geven van een concreet advies.
Op grond van het vorenstaande en gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is. Van die gevangenisstraf zal de rechtbank 6 maanden voorwaardelijk opleggen, als stok achter de deur en om verdachte ervan te weerhouden om zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Het opleggen aan verdachte van de maatregel ex artikel 38v Sr in de vorm van een locatieverbod, acht de rechtbank niet opportuun. Een dergelijke vrijheidsbeperkende maatregel dient ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten en de rechtbank is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de slachtoffers in deze zaak in de toekomst door verdachte zullen worden lastiggevallen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [benadeelde 2] .
De benadeelde [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 18.487,25 voor feit 3, waarvan € 700,= aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank deels toewijsbaar.
De materiële schade
Betreffende de materiële schade als gevolg van het wegnemen van sieraden, heeft de benadeelde partij ter onderbouwing bonnen en foto’s overgelegd.
Betreffende de sieraden waarvan de benadeelde een bon of foto heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de schade voldoende aannemelijk is gemaakt. Dit komt dan neer op een schadebedrag van € 14.477,25. Op dit bedrag heeft de rechtbank een in verhouding door de verzekering vergoed bedrag van € 3.648,98 in mindering gebracht. Betreffende de sieraden komt de rechtbank dan op een schadebedrag van € 10.828,27. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat bij de woninginbraak een geldbedrag van € 4.200,- is weggenomen en dat van dat bedrag door de verzekering een bedrag van € 1.250,- is vergoed. De restschade van € 2.950,= is naar het oordeel van de rechtbank eveneens toewijsbaar. Op grond hiervan komt de rechtbank tot een bedrag aan materiële schade van € 13.778,27.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De immateriële schade
Betreffende de gevorderde immateriële schade heeft de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten of omstandigheden aangedragen op basis waarvan het bestaan van een aan de bewezenverklaarde woninginbraak te relateren aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW kan worden vastgesteld. Hoewel de woninginbraak zonder twijfel de nodige impact zal hebben gehad op de gemoedstoestand van de benadeelde partij, heeft zij onvoldoende onderbouwd op grond waarvan kan worden aangenomen dat zij geestelijk letsel heeft opgelopen. Zo blijkt bijvoorbeeld niet dat de benadeelde partij zich hiervoor onder behandeling heeft moeten stellen. Een eventuele nadere bewijslevering voor het kunnen vaststellen van aantasting in de persoon zou naar het oordeel van de rechtbank een onwenselijk geachte vertraging in de afdoening van de strafzaak betekenen. Verder doet zich in de onderhavige zaak niet het geval voor dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Dit alles brengt met zich mee dat de behandeling van de immateriële schadevordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de rechtbank van oordeel is dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van de vordering dient te worden verklaard. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de benadeelde partij [benadeelde 2] de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de door de benadeelde partij [benadeelde 2] geleden schade vaststellen op een bedrag van in totaal € 13.778,27 en dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 3 november 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadevergoeding van € 13.778,27, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 3 november 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt voorts nog vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
7.2
De benadeelde [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding van € 3.988,95 voor feit 3, waarvan € 700,= aan immateriële schade.
Beveiligingsmaatregelen
Voor wat betreft de kosten voor beveiligingsmaatregelen komt de rechtbank tot het oordeel dat deze schade geen rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte. Daarbij is het volgende van belang.
Van rechtstreekse schade is sprake wanneer er voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de geleden schade. Of zodanig verband bestaat, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval.
Verder geldt dat als vermogensschade in aanmerking komen ‘redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht’.
Bij de kosten in verband met beveiligingsmaatregelen gaat het echter om kosten die, in de kern, ter voorkoming of beperking van schade als gevolg van toekomstige gebeurtenissen worden gemaakt. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 6:96, tweede lid, van het Burgerlijk wetboek (hierna: BW) volgt dat de kosten van beveiliging in verband met toekomstige gebeurtenissen in het algemeen niet kunnen worden aangemerkt als materiële schade die het gevolg is van een eerdere gebeurtenis. Het arrest van de Hoge Raad waarnaar in het schade-onderbouwingsformulier wordt verwezen, ziet naar het oordeel van de rechtbank op een andere situatie. Daarin was sprake van belaging door een verdachte van zijn ex-partner, waarbij de ex-partner twee weken na de start van de belaging een camerasysteem had aangeschaft om het gevoel van onveiligheid te verminderen. Bovendien had het hof nadrukkelijk vastgesteld dat aangeefster als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen ‘hevige gevoelens van angst en onveiligheid heeft ervaren waardoor zij zich niet meer veilig voelde in haar eigen woonomgeving’. De beveiligingskosten die in dat geval werden gemaakt, kwamen daarom wel als rechtstreekse schade voor vergoeding in aanmerking. Van een dergelijke situatie is in de onderhavige zaak, gezien de op dit punt gegeven toelichting in het schadeonderbouwingsformulier, onvoldoende gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte niet is vast komen te staan en daarmee evenmin dat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De immateriële schade
Betreffende de door [benadeelde 4] gevorderde immateriële schade van € 700,= verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 7.1 heeft overwogen met betrekking tot de door [benadeelde 2] gevorderde immateriële schade. Dit brengt met zich mee dat de behandeling van de immateriële schadevordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de rechtbank van oordeel is dat de benadeelde partij ook in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank zal daarbij tevens bepalen dat de benadeelde partij [benadeelde 4] de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de feiten zijn begaan met behulp van de genoemd onder 3 tot en met 8 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van de voorwerpen genoemd onder 11 en 12 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Voorts zijn die voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
De voorwerpen onder 1, 4 en 9 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, zijn bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten aangetroffen en deze voorwerpen behoren toe aan verdachte. Ook deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de onder 24 op de aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde bromfietssleutel, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen. Verdachte kan redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt.
8.4
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de voorwerpen genoemd onder 2, 10 en 13 tot en met 23 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4 en 5, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheden;
feit 2:Diefstal;
feiten 3 primair en 4 telkens:
Diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4 en 5, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheden;
feit 5:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 6:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt
als algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 3 tot en met 8;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 1, 4, 9, 11 en 12;
- gelast de teruggave aan verdachte van het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 24;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 2, 10 en 13 tot en met 23;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]van € 13.778,27 aan materiële schadevergoeding;
- wijst de gevorderde wettelijke rente toe, berekend vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 3 november 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2](feit 3), € 13.778,27 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 3 november 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 103 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 4]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 4] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en
mr. P.K.J. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 oktober 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 27 september 2024 te [plaats] , gemeente Breda,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
in een woning op/aan [adres 1] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s)
zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), sieraden, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3] , in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen sieraden onder
zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking en/of inklimming;
( art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 27 september 2024 te [plaats] , gemeente Breda, in een
woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten een schuur
behorende bij de woning op/aan [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten
of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een zwembroek en/of een paar
slippers, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] , in
elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen zwembroek en/of
slippers onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking
en/of inklimming;
( art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 3 november 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen in een woning op/aan [adres 7] , alwaar
verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de
rechthebbende bevond(en), een kluis (met sieraden en/of geld en/of documenten),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 4]
[benadeelde 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen kluis
(met sieraden en/of geld en/of documenten) onder zijn/hun bereik heeft/hebben
gebracht door middel van braak en/of verbreking, en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 november 2024 tot
en met 8 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Breda, in elk geval in Nederland,
een kluis (met sieraden en/of geld en/of documenten)
althans enig goed heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van
deze goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door
misdrijf verkregen goederen betroffen;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek
van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 8 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Breda, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning op/aan [adres 8]
[adres 8] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van
de rechthebbende bevond(en), een kluis (met daarin geld en/of sieraden en/of
documenten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen kluis
(met daarin geld en/of sieraden en/of documenten) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, en/of inklimming;
( art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van
Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 8 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Breda
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een dubbelloops hagelgeweer met uitwendige hanen, van het merk
onbekend, type onbekend, kaliber kal.16(= 16,8 mm)
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
6
hij op of omstreeks 8 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Breda
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een automatisch vuurwapen, van het merk Pistolet Maszynowy (PM), type
wz 43, kaliber 7,62 x 25 millimeter Tokarev
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )