ECLI:NL:RBZWB:2025:7450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
25/2212
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot inschrijving huwelijk in de Basisregistratie Personen na onderzoek door de IND

In deze zaak heeft eiseres, die in 2021 in Afghanistan is getrouwd, verzocht om inschrijving van haar huwelijk in de Basisregistratie Personen (Brp). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes heeft dit verzoek afgewezen op basis van een onderzoek door het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 24 oktober 2025 het beroep behandeld. Eiseres voerde aan dat de onregelmatigheden in de huwelijksakte te verklaren zijn door de politieke situatie in Afghanistan en dat het niet erkennen van haar huwelijk in de Brp haar gezinsleven ernstig belemmert, wat in strijd zou zijn met artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde huwelijksakte niet voldoende betrouwbaar was om de inschrijving in de Brp te rechtvaardigen. De rechtbank verwees naar het onderzoek van de IND en concludeerde dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gegevens in de huwelijksakte niet buiten redelijke twijfel juist zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2212 BRP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

1. Eiseres is op [datum] 2021 in Afghanistan getrouwd met de heer [naam]. Zij heeft in januari 2024 verzocht de gegevens van een door haar overgelegde huwelijksakte in de Basisregistratie Personen (Brp) te verwerken. Vervolgens is een onderzoek ingesteld door het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek is door het college bij besluit van 21 oktober 2024 (primaire besluit) aan eiseres meegedeeld dat haar verzoek tot inschrijving van het huwelijk in de Brp wordt afgewezen.
1.1.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.2.
Bij besluit van 24 februari 2025 (bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriften- en klachtencommissie van de gemeente Goes, ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Er is een basisregistratie personen. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen: […] gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden (artikel 2.7 van de Wet Brp).
2.1.
De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend (artikel 2.8, tweede lid, van de Wet Brp).
2.2.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 17 januari 2024 overwogen dat voorop moet worden gesteld dat de gegevens in de Brp duidelijk en betrouwbaar moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet Brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de onregelmatigheden in de huwelijksakte te verklaren zijn door de politieke situatie in Afghanistan. De verklaring van de ambassade van Afghanistan in Nederland bevestigt dat eiseres en haar echtgenoot op [datum] 2021 gehuwd zijn. Door het huwelijk van eiseres niet te erkennen in de Brp wordt haar gezinsleven ernstig belemmerd hetgeen in strijd is met artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
4. Niet in geschil is dat de door eiseres overgelegde huwelijksakte een brondocument is. De rechtbank is met het college van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de daarin vermelde gegevens juist zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar het onderzoek dat door het bureau Documenten van de IND is verricht. Eiseres heeft geen eigen deskundigenadvies overgelegd. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:2021:505) is een door het Bureau Documenten van de IND opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies waarvan een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het advies van het Bureau Documenten naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De enkele stelling van eiseres dat de onregelmatigheden in de huwelijksakte te verklaren zijn door de politieke situatie in Afghanistan is onvoldoende om niet uit te gaan van het advies van het bureau Documenten van de IND. Voor zover eiseres heeft verwezen naar een verklaring van de ambassade van Afghanistan in Nederland merkt de rechtbank op dat deze verklaring is gebaseerd op de huwelijksakte. Aan de verklaring van de ambassade kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, daarom niet die waarde worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wenst te zien.
4.1.
Met betrekking tot het beroep dat door eiseres is gedaan op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank het volgende. Zoals hiervoor onder 2.2. is overwogen, moeten gegevens in de Brp betrouwbaar zijn. De registratie van deze gegevens is van essentieel belang voor het functioneren van de overheid. Zonder deze gegevens is de overheid niet in staat de taken uit te voeren die aan haar zijn toevertrouwd. Het gaat om kerngegevens die alle overheidsorganen in beginsel nodig hebben in verband met de uitvoering van hun werkzaamheden (zie Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, blz. 4). Dat de gegevens in de Brp betrouwbaar moeten zijn, dient onder meer het economisch welzijn van het land. Voor een buitenlandse akte geldt dat deze er blijk van moet geven op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank staat het vereiste van het overleggen van buitenlandse akten die zijn gebaseerd op betrouwbare gegevens in redelijke en proportionele verhouding tot het bereiken van het doel dat de gegevens in de Brp betrouwbaar zijn. Van strijd met artikel 8 van het EVRM is geen sprake.
4.2.
Gelet op het vorenstaande heeft het college het verzoek van eiseres terecht heeft afgewezen.

Conclusie

5. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A.M. van Hoof, griffier en openbaar gemaakt op 24 oktober 2025 door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.