Op 30 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV. De eiser had beroep ingesteld omdat het UWV niet tijdig had beslist op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke afwijzing op 3 juni 2024 was gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, aangezien het UWV de beslistermijn had overschreden. De eiser had het UWV op 24 december 2024 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken was verstreken zonder dat er een nieuw besluit was genomen.
De rechtbank bepaalde dat het UWV binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, maar gaf het UWV in dit geval vier maanden de tijd om alsnog te beslissen op het bezwaar, rekening houdend met de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelde dat het UWV het griffierecht van € 53,- aan de eiser moest vergoeden, evenals de proceskosten van € 453,50. De uitspraak werd gedaan door rechter I.M. Josten, in aanwezigheid van griffier I. Ambachtsheer.