4.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 oktober 2023 tot en met 11 november 2023 meerdere malen tegen de wil van aangeefster seksueel contact met haar heeft gehad, bestaande uit het binnendringen van zijn penis in haar vagina en/of haar mond. Ook wordt verdachte verweten dat hij in diezelfde periode heeft geprobeerd om tegen haar wil met zijn penis binnen te dringen in haar mond.
Voor een bewezenverklaring van verkrachting zoals bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht of een poging daartoe, is vereist dat het seksueel binnendringen of de poging daartoe heeft plaatsgevonden tegen de wil van het slachtoffer en dat dit is gebeurd door dwang, hetzij door geweld of een andere feitelijkheid, hetzij door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid. Daarnaast moet worden bewezen dat de verdachte opzet had op die dwang en dat hij wist of moest begrijpen dat het slachtoffer geen instemming gaf.
Niet ter discussie staat dat er geen sprake is geweest van dwang door geweld of bedreiging met geweld. Wel staat ter discussie dat verdachte aangeefster zou hebben gedwongen door een andere feitelijkheid, te weten door voorbij te gaan aan verbale en non-verbale signalen van verzet door aangeefster. Dit wordt door verdachte betwist.
Uit de verklaringen van aangeefster leidt de rechtbank af dat aangeefster en verdachte een relatie met elkaar hebben gehad, waarbij er ook sprake was van vrijwillig seksueel contact.
Aangeefster heeft met name over drie momenten verklaard waarbij sprake zou zijn geweest van dwang, waaronder een moment waarop aangeefster en verdachte na een avond stappen naakt op bed lagen, waarbij hij tegen haar heeft gezegd dat hij wilde dat zij hem zou pijpen. Aangeefster zou daarop hebben gezegd dat zij dat niet wilde. Verdachte bleef volgens aangeefster echter zeggen dat zij hem moest pijpen, waarna hij haar nek vastpakte en met kracht haar mond op zijn penis probeerde te zetten. Dit is niet gelukt, omdat zij zich heeft verzet.
Verder heeft aangeefster verklaard over twee momenten waarop verdachte tegen haar wil met zijn penis in haar vagina is gegaan, waarvan één keer op de bank en één keer op bed. Op beide momenten lag aangeefster naakt op verdachte en was aangeefster nog bezig om haar vagina nat te krijgen. Verdachte had volgens haar echter geen geduld en heeft gezegd dat hij al in haar ging. Hierop heeft aangeefster gezegd dat ze dat niet wilde, omdat ze nog niet nat genoeg was, waarna verdachte toch zijn penis in haar vagina bracht.
Verdachte heeft bevestigd dat hij en aangeefster een relatie hebben gehad, waarbij er sprake was van seksueel contact. Over de momenten waarover aangeefster heeft verklaard heeft hij echter een andere lezing gegeven.
Verdachte heeft verklaard dat er momenten waren dat aangeefster hem wel wilde pijpen. Tijdens die bewuste avond was er met wederzijdse instemming sprake van een dominante rol van verdachte, waarbij aangeefster een vibrerend eitje in haar vagina had gebracht en hij dat eitje met een afstandsbediening kon bedienen. De hele avond draaide om seks en toen zij die nacht thuis kwamen en naakt op bed lagen, zat verdachte nog steeds in die dominante rol en hij dacht dat aangeefster ook nog in de ondergeschikte rol zat. Verdachte heeft in die dominante rol tegen haar gezegd dat hij wilde dat zij hem zou pijpen en heeft haar hoofd naar zijn penis gedrukt. Aangeefster wilde dat echter niet en verdachte voelde weerstand, waarna verdachte is gestopt.
Ook het moment op de bank kent volgens verdachte enige nuance. Verdachte en aangeefster waren al aan het flirten met elkaar en aangeefster lag bovenop hem, waarbij zij allebei naakt waren. Aangeefster was verdachte aan het aftrekken en hij vroeg of hij al in haar mocht. Zij gaf aan dat dat nog niet mocht, omdat haar vagina nog niet nat genoeg was. Daarna heeft hij het nog een aantal keer aan haar gevraagd, waarna zij op enig moment weliswaar “nee” zei, maar op een plagerige manier, waarna hij met zijn penis in haar vagina is gegaan en hij geen weerstand voelde. Verdachte heeft ontkend dat aangeefster iets heeft moeten ondergaan wat zij niet wilde. Zij had alle kans om het af te breken, maar heeft dat niet gedaan.
Het derde moment dat aangeefster heeft beschreven, kan verdachte zich niet herinneren.
Verder heeft hij verklaard dat hij steeds naar haar heeft geluisterd, omdat seks volgens hem voor beiden prettig moet zijn. Aangeefster heeft nooit eerder naar hem uitgesproken dat het niet goed tussen hen ging en hij kwam pas na haar bericht op 9 november 2023 erachter dat zij niet op één lijn zaten.
De rechtbank wordt derhalve geconfronteerd met twee tegenstrijdige scenario’s van de bewuste momenten. Onder deze omstandigheden moet de rechtbank beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. Dat houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn; iets dat die verklaring ondersteunt.
Naar het oordeel van de rechtbank geven de overige bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende duidelijkheid over die bewuste momenten om de lezing van aangeefster als wettig en overtuigend bewezen aan te nemen.
De getuigenverklaring van [getuige] kan niet als steunbewijs dienen, omdat zij haar kennis van hetgeen zou zijn gebeurd hoofdzakelijk via aangeefster heeft verkregen. Daarmee is deze informatie uit één bron afkomstig. Verder is [getuige] pas laat door de politie gehoord en heeft zij op onderdelen tegenstrijdig verklaard. Zo heeft [getuige] verklaard dat zij duidelijk zou hebben gehoord dat aangeefster “auw” heeft geroepen toen verdachte kennelijk zijn penis in haar vagina zou hebben geduwd, terwijl [getuige] op de vraag van aangeefster of zij haar heeft gehoord in een WhatsAppbericht, heeft geantwoord dat zij aangeefster niet heeft gehoord. [getuige] heeft daar aan toegevoegd dat zij aangeefster echt niet hoort en dat aangeefster dat van [getuige] moet aannemen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de tussen aangeefster en verdachte verstuurde WhatsAppberichten, in het licht van hun verklaring en de overige stukken in het dossier, op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd en niet zodanig eenduidig is dat deze WhatsAppberichten zonder meer steun bieden aan de lezing van aangeefster. De WhatsAppberichten sluiten de lezing van verdachte niet uit.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat aangeefster tijdens die bewuste momenten haar wil zodanig kenbaar heeft gemaakt dat het voor verdachte op die momenten duidelijk moest zijn dat zij geen instemming verleende. Voor zover dat wel zou kunnen worden vastgesteld, is niet komen vast te staan dat verdachte daaraan opzettelijk zou zijn voorbijgegaan. Ook zijn er immers WhatsAppberichten die aantonen dat verdachte oog had voor de gevoelens van aangeefster, hetgeen afbreuk doet aan de veronderstelling dat verdachte bewust voorbij zou zijn gegaan aan signalen van verzet. Bovendien heeft aangeefster ook verklaard dat zij het vaak pas achteraf tegen verdachte zei als ze iets niet fijn vond.
Nu beide lezingen op basis van het dossier mogelijk zijn, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het bewijsminimum. Verdachte wordt daarom vrijgesproken.