In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 20 mei 2024 in Breda de aangeefster, [naam], zou hebben verkracht. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, omdat de vereiste dwang niet kon worden bewezen.
De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn: de veronderstelde dader en het veronderstelde slachtoffer. Dit maakt het bewijs moeilijk te leveren. De rechtbank stelde vast dat de verklaringen van de verdachte en de aangeefster over het seksuele contact uiteenliepen. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar zonder toestemming anale seks had aangedaan, terwijl de verdachte stelde dat er sprake was van wederzijdse instemming op basis van eerdere seksuele handelingen.
De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaring van de aangeefster. De getuigenverklaring van een vriendin van de aangeefster, die haar emotionele toestand beschreef, bood geen sluitend bewijs voor de beschuldiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.