ECLI:NL:RBZWB:2025:7540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
21/3429 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en IVA-uitkering in bestuursrechtelijke context

Op 30 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] B.V. en het UWV, met zaaknummer 21/3429 WIA. De rechtbank heeft in deze einduitspraak de door haar ingeschakelde deskundige gevolgd en geoordeeld dat de werkneemster terecht geen IVA-uitkering is toegekend. De rechtbank had eerder op 11 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit van het UWV berustte op onvoldoende onderzoek en gebrekkige motivering, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Na de tussenuitspraak heeft het UWV gereageerd en is er een deskundige ingeschakeld om nader onderzoek te verrichten. De deskundige, verzekeringsarts [naam 1], heeft op 29 januari 2025 gerapporteerd dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster op de datum in geding (18 augustus 2020) niet duurzaam was. De rechtbank heeft het deskundigenrapport als overtuigend beoordeeld en heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanleiding was om de deskundige niet te volgen. Het beroep van eiseres is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 1.360,50, en het UWV moet het griffierecht van € 360,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: 21/3429 WIA

uitspraak van 30 oktober 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. B.J. Bloemendal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder.

Procesverloop

1. De rechtbank heeft in het geding tussen partijen op 11 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan.
1.1.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het UWV op 3 augustus 2023 een reactie ingezonden. Bij brief van 26 september 2023 heeft eiseres gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien om een deskundige nader onderzoek te laten verrichten. Op 29 januari 2025 heeft de deskundige, verzekeringsarts [naam 1], een rapport uitgebracht. Het UWV heeft bij brief van 5 maart 2025 op dit rapport gereageerd. Van de zijde van eiseres is op 20 maart 2025 gereageerd. Daarbij is aangegeven dat er bij eiseres de behoefte bestaat om het rapport voor te leggen aan haar arts-gemachtigde. Bij brief van 29 september 2025 is door eiseres aangegeven dat hiervan wordt afgezien omdat [naam 2] (hierna: werkneemster) weigert hieraan medewerking te verlenen.
1.3.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en vervolgens het onderzoek op 24 oktober 2025 gesloten.

Overwegingen

2. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
3. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het bestreden besluit berust op onvoldoende onderzoek en een gebrekkige motivering bevat, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzekeringsarts b&b diende naar het oordeel van de rechtbank contact op te nemen met de behandelaars van werkneemster. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts b&b informatie opgevraagd bij vijf behandelaars van werkneemster, namelijk de internist, de psycholoog, de MDL-arts, de allergoloog/immunoloog en de diëtiste. Van de psycholoog en de MDL-arts is geen informatie ontvangen. In een rapport van 1 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts b&b vermeld dat de ontvangen informatie geen aanleiding geeft om het standpunt van het UWV te herzien.
4. De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien om een deskundige nader onderzoek te laten verrichten. Op 29 januari 2025 heeft de deskundige [naam 1] een rapport uitgebracht. De deskundige heeft gerapporteerd dat zij kan instemmen met het standpunt van het UWV dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster op de datum in geding (18 augustus 2020) niet duurzaam is.
5. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door haar ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige haar overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich voor. Het deskundigenrapport van [naam 1] geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. In wat eiseres naar voren heeft gebracht is onvoldoende aanleiding te vinden om de deskundige niet te volgen.
Daarbij betrekt de rechtbank dat de deskundige haar bevindingen en conclusies heeft gebaseerd op eigen onderzoek van werkneemster en kennis heeft genomen van de beschikbare stukken.
6. Gelet op hetgeen hiervoor en in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep gegrond. Er bestaat aanleiding het bestreden besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Aan werkneemster is terecht met ingang van 18 augustus 2020 een WGA-uitkering en geen IVA-uitkering toegekend.
7. Eiseres krijgt een vergoeding voor de kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.360,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze na de tussenuitspraak met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
7.1.
Daarnaast moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.360,50;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 30 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de tussenuitspraak en deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.