Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 453,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg (A58) te Rilland op 19 oktober 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 3 januari 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar werd de zaak vertegenwoordigd door een gemachtigde. De officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De gemachtigde voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden en dat de verklaring van de verbalisant onwaarschijnlijk was. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht het beroep gegrond te verklaren, omdat de verbalisant onvoldoende had onderbouwd waarom er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was geweest.
De kantonrechter overwoog dat volgens artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) de verbalisant de bestuurder moet staande houden om de identiteit vast te stellen, tenzij er geen reële mogelijkheid is. De kantonrechter oordeelde dat de reden van de verbalisant om niet tot staandehouding over te gaan niet gegrond was, waardoor de boete ten onrechte aan de kentekenhouder was opgelegd. Het beroep werd gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie en de boete werden vernietigd, en de officier van justitie werd opgedragen het betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen, evenals de proceskosten van € 777,-.