ECLI:NL:RBZWB:2025:761

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
11117244 MB VERZ 24-405
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.H.C. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens niet vastgestelde gedraging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg (A58) te Rilland op 19 oktober 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 3 januari 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar werd de zaak vertegenwoordigd door een gemachtigde. De officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De gemachtigde voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden en dat de verklaring van de verbalisant onwaarschijnlijk was. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht het beroep gegrond te verklaren, omdat de verbalisant onvoldoende had onderbouwd waarom er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was geweest.

De kantonrechter overwoog dat volgens artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) de verbalisant de bestuurder moet staande houden om de identiteit vast te stellen, tenzij er geen reële mogelijkheid is. De kantonrechter oordeelde dat de reden van de verbalisant om niet tot staandehouding over te gaan niet gegrond was, waardoor de boete ten onrechte aan de kentekenhouder was opgelegd. Het beroep werd gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie en de boete werden vernietigd, en de officier van justitie werd opgedragen het betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen, evenals de proceskosten van € 777,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
zaaknummer : 11117244 \ MB VERZ 24-405
CJIB-nummer : 9062 5422 5319 8920
uitspraakdatum : 3 januari 2025
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : [gemachtigde]

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 januari 2025. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden op de Rijksweg (A58) te Rilland op 19 oktober 2022 om 09.33 uur.
Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. Betrokkene ontkent de gedraging. De verklaring van de verbalisant is zeer onwaarschijnlijk. Daarnaast is betrokkene ten onrechte niet staande gehouden. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt op geen enkele wijze dat er geen reële mogelijkheid was tot staandehouding. Voorts verzoekt gemachtigde een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Gelet op jurisprudentie is door de verbalisant onvoldoende toegelicht waarom er geen reële mogelijkheid tot staandehouding bestond. Voorts gaat het om een gedraging uit 2022, waardoor de zittingsvertegenwoordiger niet om aanvullende informatie heeft verzocht.

Overwegingen

Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de verbalisant de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een boete kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de boete aan de kentekenhouder worden opgelegd.
Volgens het zaakoverzicht heeft de verbalisant afgezien van staandehouding omdat hij met een voertuig reed zonder stoptransparant. De verbalisant heeft dit verder niet onderbouwd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit dan ook geen gegronde reden om van staandehouding af te zien.
De boete is dan ook ten onrechte opgelegd aan de kentekenhouder.
Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van de officier van justitie zullen worden vernietigd. Het bedrag dat betrokkene aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Ook zal de kantonrechter een proceskostenvergoeding toekennen, die als volgt is berekend:
administratief beroepschrift: 1 punt x gewicht 0,5 x € 647,- = € 323,50
beroepschrift kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 907,- =
€ 453,50
totaal € 777,00

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de bestreden beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete is opgelegd;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 359,- dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 777,-;
‒ verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de bezwaren tegen de uitbetaling van de proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, bijgestaan door de griffier mr. J.E. Lorello-Willeboordse, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: