ECLI:NL:RBZWB:2025:7613

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
02-182956-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Tempel
  • mr. Prenger
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van drie (pogingen tot) gewapende straatroven in Breda

Op 6 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2010, die beschuldigd werd van het medeplegen van drie (pogingen tot) gewapende straatroven op dezelfde dag in Breda. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen met geweld en bedreiging goederen van de slachtoffers heeft weggenomen. De rechtbank verwierp de bewijsverweren van de verdediging en concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op van 122 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank kende ook schadevergoeding toe aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-182956-24
vonnis van de meervoudige kamer van 6 november 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonadres] ,
raadsvrouw mr. N. van Vliet, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 10 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. aan de Nieuwe Ginnekenstraat met (bedreiging met) geweld goederen van [benadeelde 1] heeft gestolen (straatroof);
2. aan de Nieuwe Ginnekenstraat heeft geprobeerd met (bedreiging met) geweld een horloge van [benadeelde 2] te stelen (poging tot straatroof);
3. (primair) aan de Middellaan heeft geprobeerd met bedreiging met geweld goederen van [benadeelde 3] te stelen, dan wel (subsidiair) [benadeelde 3] heeft bedreigd met geweld (poging tot straatroof dan wel bedreiging)

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde (poging tot) straatroven van feit 1 en 2, in vereniging, heeft gepleegd. Het is weliswaar onduidelijk gebleven wie wat heeft gedaan, maar er was sprake van een begin van uitvoering van de straatroof in vereniging. Ten aanzien van feit 1 vraagt de officier van justitie vrijspraak voor het onderdeel diefstal van de airpods, omdat [benadeelde 1] deze onder dwang heeft afgegeven zodat er sprake is van een afpersing.
De officier van justitie acht het primair onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op de verklaringen van zowel aangever, [medeverdachte 1] en de onafhankelijke [getuige] . Verdachte heeft ter zitting verklaard hierbij aanwezig te zijn geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 kan komen wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dat verdachte op enige wijze betrokken was bij de straatroof op slachtoffers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Verdachte wordt niet gezien op de camerabeelden en de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn onbetrouwbaar dan wel onvoldoende specifiek met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte.
De verdediging is allereerst ten aanzien van de primair onder feit 3 ten laste gelegde poging tot straatroof van mening dat niet tot een bewezenverklaring gekomen kan worden, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het feit (als medepleger) heeft begaan. De verdediging is subsidiair ten aanzien van feit 3 primair van mening dat er onvoldoende bewijs is voor het tonen van een mes zodat hiervoor partiële vrijspraak dient te volgen. Daarnaast meent de verdediging dat er onvoldoende bewijs is dat het vastpakken dan wel duwen tegen de muur is verricht met het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening. Nu de handelingen beschreven onder het eerste gedachtestreepje niet hebben plaatsgevonden met het oogmerk om de diefstal mogelijk te maken of te vergemakkelijken, dient ook hier vrijspraak te volgen. Ten aanzien van de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde bedreiging dient eveneens vrijspraak te volgen omdat er geen strafbare bedreiging overblijft als er geen bewijs is voor het tonen of voorhouden van een mes.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Door de verdediging zijn kanttekeningen geplaatst bij de verklaringen van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris, omdat deze onsamenhangend en te weinig concreet is en wordt weersproken door andere bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring wél voor het bewijs gebruikt kan worden. Bij dat oordeel kent zij veel gewicht toe aan het feit dat [medeverdachte 1] zichzelf fors belast en specifieke details weet te benoemen die aan de verschillende ten laste gelegde strafbare feiten zijn te koppelen. Daarnaast worden de onderdelen van zijn verklaring waar hij de rol van medeverdachten omschrijft, ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Feit 1 en 2
De rechtbank zal deze feiten gezamenlijk behandelen. Hoewel het om twee afzonderlijke feiten gaat, vinden deze hun oorsprong in één incident.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn op 20 mei 2024 rond 03.45 uur overvallen in de Nieuwe Ginnekenstraat in Breda. Aangevers werden door een vijftal jongens met gezichtsbedekking omsingeld. De daders hebben zich verdeeld over de twee aangevers waarbij hen duidelijk werd gemaakt dat ze spullen wilden hebben. Daarbij is ook een mes getoond. [benadeelde 1] is van enkele goederen bestolen, [benadeelde 2] is weggerend waardoor het bij hem bij een poging is gebleven.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [medeverdachte 1] vast dat er vooroverleg heeft plaatsgevonden over het plegen van straatroven die avond of nacht in Breda door de groep waar verdachte die avond en nacht deel van uitmaakte. Het was daarbij bekend dat in ieder geval een van de medeverdachten een mes bij zich had. Verdachte heeft ontkend bij deze feiten aanwezig te zijn geweest. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt echter dat verdachte deel uit maakte van de groep gemaskerde jongens die deze feiten heeft gepleegd. De rechtbank gaat dan ook uit van de aanwezigheid van verdachte hierbij en het opzet op het plegen van straatroven door deze groep jongens.
De rechtbank is voorts van oordeel dat nu alle aanwezige jongens gemaskerd waren, zij aangevers hebben omsingeld en zich hebben verdeeld over de twee aangevers, er sprake was van een significante bijdrage van verdachte aan beide feiten. Dat niet precies kan worden vastgesteld wie een mes bij zich had en wie er tegen aangevers heeft gezegd dat zij spullen wilden hebben, is daarbij niet van doorslaggevend belang. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat ook de handelingen van de andere verdachten aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Partiele vrijspraak met betrekking tot airpods (feit 1)
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat wat de airpods betreft er sprake was van afpersing van [benadeelde 1] omdat deze onder dwang zijn afgestaan. Afpersing is echter niet ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel in de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen met bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft bestolen van een OV-chipkaart, een horloge en een vape (feit 1) en dat hij samen met anderen met bedreiging met geweld heeft geprobeerd om [benadeelde 2] te bestelen (feit 2).
Feit 3
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat is geprobeerd om aangever [benadeelde 3] te beroven op 20 mei 2024 aan de Middellaan in Breda. Uit de aangifte, de verklaring van [medeverdachte 1] en [getuige] , die vanuit haar balkon keek op het incident, in samenhang bezien, blijkt het volgende. Verdachte had met aangever afgesproken, er was een woordenwisseling waarbij verdachte aangever tegen de muur heeft geduwd, er kwamen drie gemaskerde personen bij, aangever werd nog eens vastgepakt en er is ook een mes getoond. Eén van de jongens greep naar de pols dan wel naar het horloge van aangever. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat sprake was van een vooropgesteld plan om [benadeelde 3] te beroven. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij hierbij aanwezig was, Daarnaast heeft hij verklaard dat hij slaande bewegingen heeft gemaakt richting aangever. De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte medepleger was en dat hij de geweldshandelingen heeft verricht met het oog op het (terug)krijgen van een geldbedrag of goed. Ook is er een begin van uitvoering van deze beroving gemaakt. De rechtbank acht daarom het onder feit 3 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot diefstal met geweld en bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, Nieuwe Ginnekenstraat, tezamen en in vereniging met anderen, een OV-chipkaart en een horloge en een vape die aan [benadeelde 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededaders
- die [benadeelde 1] met (bivak)muts(en) op/over hun hoofd, heeft benaderd en
- op een dreigende/intimiderende wijze nabij die [benadeelde 1] is gaan staan en
- aan die [benadeelde 1] – zakelijk weergegeven – meermalen heeft gevraagd wat hij bij
zich had en
- die [benadeelde 1] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- die [benadeelde 1] een mes heeft getoond/voorgehouden;
2
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, Nieuwe Ginnekenstraat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een horloge, toebehorende aan [benadeelde 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, met zijn mededaders,
- die [benadeelde 2] met (bivak)muts(en) op/over hun hoofd, heeft benaderd en
- op een dreigende/intimiderende wijze nabij die [benadeelde 2] is gaan staan en
- die [benadeelde 2] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- tegen die [benadeelde 2] – zakelijk weergegeven –heeft gezegd dat hij, [benadeelde 2] , een
mooi horloge heeft en
- een greep in de richting van de horloge van die [benadeelde 2] heeft gedaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, de Middellaan,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met anderen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed van hun gading, toebehorende aan [benadeelde 3] , en daarbij die voorgenomen
diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van
geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 3] , te plegen met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn
mededaders,
- die [benadeelde 3] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- die [benadeelde 3] een mes heeft getoond/voorgehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke spelling- of taalfouten staan, worden deze door de rechtbank verbeterd. De rechtbank stelt dat verdachte hierdoor niet in zijn belangen wordt geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen 152 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hieraan dienen de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd te worden opgelegd.
De officier van justitie vordert tevens aan verdachte op te leggen een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met [benadeelde 3] , met vijf dagen vervangende jeugddetentie per overtreding met een maximum van 30 dagen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat wanneer de rechtbank wel komt tot een bewezenverklaring volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke straf met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd en een proeftijd van één jaar. De verdediging is van mening dat een vrijheidsbeperkende maatregel niet nodig is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere (pogingen tot) straatroven, gepleegd op dezelfde dag. Verschillende slachtoffers zijn in de avond of in de nacht op straat aangesproken en omsingeld dan wel aangevallen door een groepje jongens dat gezichtsbedekking droeg en hen bedreigde met een mes. De rechtbank acht met name het gemak waarmee het plan lijkt te zijn gemaakt en de feiten vervolgens zijn gepleegd, zeer zorgwekkend. Meerdere verdachten hadden een mes bij zich. Er is kennelijk op geen enkele wijze stilgestaan bij de impact die hun strooptocht had op de slachtoffers. Uit de aangiften is gebleken dat de slachtoffers angstig zijn geweest door de (pogingen tot) berovingen door verdachte en de medeverdachten. Zij zullen ook sinds het plegen van de feiten moeten leven met de angst die zij toen hebben meegemaakt. Dergelijke feiten hebben niet alleen impact op de slachtoffers, maar veroorzaken ook veel maatschappelijke onrust en leiden tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad voor verdachte waarop slechts een veroordeling van twee verkeersovertredingen staan. Verdachte is meermalen geschorst uit de voorlopige hechtenis voor deze zaak, maar kon zich steeds niet aan de voorwaarden van de schorsing houden waardoor hij steeds weer vast kwam te zitten. Verdachte heeft daardoor geruime tijd in voorarrest gezeten voor deze feiten. Verdachte is bij Yes We Can Clinics (hierna: YWCC) onder behandeling geweest. Verdachte heeft op zitting verklaard dat de dagbesteding met paarden en gehandicapte kinderen hem goed heeft gedaan. De voogd van verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij sinds september 2023 een lange en moeilijke weg hebben gehad met verdachte. Het traject bij YWCC heeft vijf weken nodig gehad om te landen bij verdachte. Er is door hen veel geïnvesteerd in het leren omgaan met gevoelens. Er is nog geen evaluatie op papier van YWCC en er zijn ook nog geen adviezen voor de opa en oma van verdachte, waar verdachte verblijft. Verdachte wil naast school en werk ook aan de slag met behandeling als daar de rust voor is. Door de opa van verdachte is op de zitting aangegeven dat er gedurende het traject van YWCC een omslag is geweest “van een vervelend ventje naar een jongen met een hart van goud.” De eerdere hulpverlening heeft steken laten vallen waar verdachte veel last van heeft gehad. Er zullen voor de opa en oma ook handvatten moeten komen over hoe om te gaan met verdachte, maar de opa en oma zijn trots op verdachte over de stappen die hij heeft gezet in het traject bij YWCC.
De Raad constateert in het rapport van 7 oktober 2025 dat verdachte veel heeft meegemaakt en een belast verleden heeft. Er is al veel hulpverlening geweest maar er ontbrak bij verdachte steeds motivatie, ook doordat er sprake was van hulpverleningsmoeheid. Het traject bij YWCC heeft echter wel gezorgd voor een omslagpunt. Verdachte is weer gemotiveerd om zijn leven op te pakken, zijn school af te maken, te gaan werken en te gaan sporten. Het is van groot belang dat er toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering bij het natraject van YWCC blijft en dat Opendoor hem blijft ondersteunen. De Raad adviseert een geheel voorwaardelijke jeugddetentie met de algemene voorwaarden en als bijzondere voorwaarden dat verdachte onderwijs volgt, mee blijft werken aan Opendoor en aan de andere noodzakelijke hulpverlening, waaronder het terugvalpreventieplan / nazorg van YWCC. De Raad is ter zitting bij het advies gebleven en heeft aanvullend aangegeven dat de proeftijd twee jaar dient te zijn. Door de jeugdreclassering is ter zitting aangesloten bij het advies van de Raad omdat het zwaartepunt bij de hulpverlening dient te liggen.
De overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop dat verdachte op 4 juni 2024 in verzekering is gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet op 6 november 2025 uitspraak. De de rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, gerekend vanaf het eerste bevel tot inverzekeringstelling, met één maand. De rechtbank zal het, mede in acht genomen dat het een groter onderzoek betreft met meerdere verdachte, bij het constateren van deze geringe overschrijding laten.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangs-punt vermeld dat voor een straatroof (vanaf) 60 uur werkstraf of dienovereenkomstige jeugddetentie wordt opgelegd. De rechtbank acht enkel een werkstraf niet passend gelet op de ernst van deze delicten en de rol die verdachte hierin speelde. Om ook recht te doen aan de ernst van de feiten is op zijn minst ook een voorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats. Omdat verdachte nu een prille maar positieve weg is ingeslagen en er terechte zorgen zijn dat het verrichten van een werkstraf hem zal overvragen, met als mogelijk gevolg dat de inzet van het YWCC traject voor niets zal zijn geweest, zal de rechtbank volstaan met alleen een voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank houdt daarbij ook rekening met de forse tijd die verdachte al heeft vastgezeten. Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 122 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met daarbij de bijzondere voorwaarden met een proeftijd van twee jaar, zoals geadviseerd door de Raad passend en geboden, waaronder ook een contactverbod met medeverdachten en slachtoffer [benadeelde 3] . De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een 38v maatregel op te leggen. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank aanleiding voor een proeftijd van twee jaar in plaats van één jaar, vanwege de ernst van de feiten en omdat er nog veel moet gebeuren om te voorkomen dat verdachte nog eens de fout in gaat. De rechtbank bepaalt dat de dagen die verdachte in voorarrest heeft gezeten van de onvoorwaardelijke jeugddetentie worden afgehaald. Dit betekent dat verdachte nu niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis en dat hiervan alleen sprake kan zijn als hij in de komende twee jaar de algemene of de bijzondere voorwaarden overtreedt.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft € 800,- als vergoeding van materiële schade gevorderd. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat deze gevorderde schade ziet op een feit wat niet aan verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Feit 3
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft € 1000,- als vergoeding van immateriële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt gevorderd de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Benadeelde verzoekt daarnaast de hoofdelijke veroordeling van de verdachte en de mededader(s) tot vergoeding van de schade.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de beoordeling van de omvang van die schade houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank acht aldus een bedrag van € 750,- billijk, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade dan ook toewijzen tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag door de mededader(s) is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
feit 2:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
feit 3 primair: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 122 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze voorwaardelijke jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
* onderwijs/dagbesteding volgt volgens rooster;
* meewerkt aan de begeleiding van Opendoor;
* meewerkt aan de noodzakelijke hulpverlening in het kader van het terugvalpreventieplan en/of nazorg van Yes We Can Clinics;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met medeverdachten, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , zo lang de jeugdreclassering of het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met [benadeelde 3] , het slachtoffer van feit 3, zo lang de jeugdreclassering of het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- van
rechtswege geldende volgende voorwaarden:
* verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* verdachte zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Eindhoven als gecertificeerde instelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Benadeelde partijen
[benadeelde 4]
- verklaart de benadeelde partij (kennelijk) niet-ontvankelijk in haar vordering.
[benadeelde 3] (feit 3)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 750 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] (feit 3), € 750,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tempel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Prenger, rechter, en mr. De Jong, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 november 2025.
Mr. Tempel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.