ECLI:NL:RBZWB:2025:7615

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
02-182404-24, 02-122747-23 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van drie (poging tot) gewapende straatroven in Breda

Op 6 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen op 20 mei 2024 in Breda betrokken was bij drie (pogingen tot) gewapende straatroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een significante rol speelde in de gepleegde feiten. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een deels voorwaardelijke jeugddetentie. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank verwierp dit en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de straatroven. De rechtbank legde een werkstraf van 120 uur op, alsook een jeugddetentie van 79 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de jeugdreclassering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte de voorwaarden had overtreden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn recente positieve ontwikkelingen in het leven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-182404-24, 02-122747-23 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 6 november 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats],
wonende aan [woonadres],
raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 9 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen op 20 mei 2024 in Breda:
1. aan de Nieuwe Ginnekenstraat met (bedreiging met) geweld goederen van [benadeelde 1] heeft gestolen (straatroof);
2. aan de Nieuwe Ginnekenstraat heeft geprobeerd met (bedreiging met) geweld een horloge van [benadeelde 2] te stelen (poging tot straatroof);
3. (primair) aan de Middellaan heeft geprobeerd met bedreiging met geweld goederen van [benadeelde 3] te stelen, dan wel (subsidiair) [benadeelde 3] heeft bedreigd met geweld (poging tot straatroof of bedreiging).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feiten 1 en 2 heeft gepleegd. Hij was de jongen die door aangevers is herkend als de jongen met de slippers. Weliswaar is onduidelijk gebleven wie wat precies heeft gedaan, maar op basis van met name de aangiftes is duidelijk dat voor alle aanwezigen geldt dat hun aandeel substantieel genoeg was om te kunnen concluderen dat sprake was van medeplegen van de onderhavige strafbare feiten, waarbij [benadeelde 1] daadwerkelijk is beroofd en het bij [benadeelde 2] bij een poging is gebleven. De officier van justitie vraagt vrijspraak voor het onderdeel diefstal van de airpods, omdat [benadeelde 1] deze onder dwang heeft afgegeven zodat er technisch gezien geen sprake was van diefstal met geweld, maar van afpersing.
Ook acht officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder feit 3 ten laste gelegde heeft gepleegd omdat verdachte hieraan eveneens een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 en 2
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte was weliswaar aanwezig bij de tenlastegelegde feiten, maar hij had geen actieve rol. Er was geen sprake van plegen dan wel medeplegen en hij had ook niet de intentie om mensen te beroven. Verdachte droeg geen gezichtsbedekking maar slechts een capuchon. Hij slofte langzaam achter de groep aan en ook aangevers hebben het over een weinig intimiderende rol wanneer zij de jongen met de slippers omschrijven. Hij stond bij aangever [benadeelde 2] en kon dus niet tevens bij [benadeelde 1] staan. Aan de verklaringen van medeverdachten die een belastende verklaring aflegden over verdachte, dient geen waarde te worden gehecht.
Feit 3
Ook wat betreft feit 3 verzoekt de verdediging om vrijspraak. De verklaring van aangever [benadeelde 3] is onbetrouwbaar mede gelet op zijn recalcitrante houding bij de rechter-commissaris. Op basis van de verklaringen van [getuige 1] kan alleen worden vastgesteld dat er sprake was van een ruzie waarbij over en weer is geslagen. Er is te weinig bewijs om te komen tot een poging tot diefstal met geweld. Dat geldt ook voor de subsidiair ten laste gelegde bedreiging. Er is onvoldoende bewijs dat er een mes is gebruikt en het enkel duwen tegen een muur levert geen bedreiging op. Los hiervan is het enkele contact wat verdachte had met aangever [benadeelde 3] onvoldoende om dubbel opzet aan te nemen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt indien hoger beroep wordt ingesteld.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en 2
De rechtbank zal deze feiten gezamenlijk behandelen. Hoewel het om twee afzonderlijke feiten gaat, vinden deze hun oorsprong in één incident.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Binnen de groep jongens waar verdachte in de onderhavige nacht onderdeel van uitmaakte, is vooroverleg geweest over het plegen van straatroven in Breda. Er is concreet een plan gemaakt om mensen te gaan overvallen. Op basis hiervan staat voor de rechtbank vast dat bij verdachte en zijn mededaders sprake is geweest van opzet. Aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn op 20 mei 2024 rond 03.45 uur overvallen in de Nieuwe Ginnekenstraat in Breda. Door de aangevers en [getuige 2] is gezien dat er een vijftal jongens met gezichtsbedekking hen omsingelde. De gemaskerde jongens hebben zich verdeeld over de twee aangevers waarbij hen duidelijk werd gemaakt dat ze spullen moesten afgeven. Er is ook een mes getoond. [benadeelde 1] is daadwerkelijk van enkele goederen bestolen, [benadeelde 2] heeft kans gezien om weg te rennen waardoor het bij hem bij een poging is gebleven. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij deze feiten aanwezig is geweest en de jongen met de slippers was. Door de aangevers is gezien dat de jongen met de slippers voor [benadeelde 2] stond toen zijn horloge werd gevraagd en vervolgens achter [benadeelde 2] is aangerend. Hij heeft dus onderdeel uitgemaakt van de groep die de beide aangevers beroofde of probeerde te beroven én heeft zijn intentie om hier aan deel te nemen nog verder duidelijk gemaakt door achter [benadeelde 2] aan te rennen. De rechtbank gaat daarom uit van een significante bijdrage van verdachte aan beide feiten. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere verdachten. De handelingen van de andere jongens kunnen dan ook eveneens aan verdachte worden toegerekend.
Partiele vrijspraak met betrekking tot airpods (feit 1)
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat wat de airpods betreft er sprake was van afpersing van [benadeelde 1] omdat deze onder dwang zijn afgestaan. Afpersing is echter niet ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel vrijspreken.
Conclusie ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen met bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft bestolen van een OV-chipkaart, een horloge en een vape (feit 1) en dat hij samen met anderen met bedreiging met geweld heeft geprobeerd om [benadeelde 2] te bestelen (feit 2).
Feit 3
Betrouwbaarheid verklaring [benadeelde 3]
De rechtbank is van oordeel dat verklaringen die aangever [benadeelde 3] heeft afgelegd met behoedzaamheid voor een bewijsconstructie moeten worden gebruikt. [benadeelde 3] heeft bij de rechter-commissaris als getuige nauwelijks vragen willen beantwoorden en bijzondere uitlatingen gedaan. Anders dan de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat de verklaringen die [benadeelde 3] heeft afgelegd hierdoor niet als volledig onbetrouwbaar moeten worden gezien. Bij dat oordeel kent de rechtbank veel gewicht toe aan de verklaring van [getuige 1], een onafhankelijke getuige, die vanaf haar balkon (en dus van bovenaf) op het incident neerkeek. Haar verklaring bevestigt op belangrijke onderdelen wat [benadeelde 3] heeft verklaard. Gelet hierop zal de rechtbank de verklaringen van [benadeelde 3] wel gebruiken voor het bewijs.
Opzet en medeplegen
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 20 mei 2024 door meerdere jongens is geprobeerd om [benadeelde 3] in de Middellaan in Breda te beroven. Het is onduidelijk gebleven wat de aanleiding is geweest, maar vast staat dat twee jongens van de groep van verdachte met [benadeelde 3] hadden afgesproken op 20 mei 2024 omstreeks 19.30 uur aan de Middellaan in Breda en dat er ruzie ontstond. Dit is gezien door [getuige 1]. Vervolgens kwamen er drie andere jongens uit die groep met een bivakmuts op [benadeelde 3] afrennen. Een van de jongens pakte hem vast en er is een mes getoond. Toen [benadeelde 3] wegrende, zijn de jongens achter hem aangegaan.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij degene was die [benadeelde 3] heeft gebeld. Dat verdachte aan de poging tot beroving heeft deelgenomen en ook wist dat er sprake was van een vooropgesteld plan om deze [benadeelde 3] te gaan beroven, blijkt uit de verklaring van verdachte zelf bij de politie en die van medeverdachte [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris. Dat de verdediging thans stelt dat verdachte niet wist wat er ging gebeuren, dan wel zich niet meer kan herinneren wat de aanleiding is geweest, volgt de rechtbank niet. Verdachte was immers bevriend met [medeverdachte 1] en heeft die dag ervoor en de nacht voorafgaand aan dit feit voornamelijk doorgebracht met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] was de persoon die [benadeelde 3] aansprak, maar het was verdachte zelf die [benadeelde 3] heeft gebeld om de afspraak te maken. Dat verdachte niet heeft geweten dat [medeverdachte 1] probeerde iets (terug) te pakken van [benadeelde 3] acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig. Het verweer dat er geen sprake was van opzet op het medeplegen van de poging tot diefstal met geweld faalt. De rechtbank acht het medeplegen van deze poging tot beroving eveneens wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, Nieuwe Ginnekenstraat, tezamen en in vereniging met anderen, een OV-chipkaart en een horloge en een vape die aan [benadeelde 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededaders
- die [benadeelde 1] met (bivak)muts(en) over hun hoofd, heeft benaderd en
- op een dreigende/intimiderende wijze nabij die [benadeelde 1] is gaan staan en
- aan die [benadeelde 1] – zakelijk weergegeven – meermalen heeft gevraagd wat hij bij
zich had en
- die [benadeelde 1] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- die [benadeelde 1] een mes heeft getoond/voorgehouden;
2
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, Nieuwe Ginnekenstraat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een horloge, toebehorende aan [benadeelde 2], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn mededaders,
- die [benadeelde 2] met (bivak)muts(en) over hun hoofd, heeft benaderd en
- op een dreigende/intimiderende wijze nabij die [benadeelde 2] is gaan staan en
- die [benadeelde 2] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- tegen die [benadeelde 2] – zakelijk weergegeven –heeft gezegd dat hij, [benadeelde 2], een
mooi horloge heeft en
- een greep in de richting van de horloge van die [benadeelde 2] heeft gedaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, de Middellaan, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goedvan hun gading,
toebehorende aan [benadeelde 3], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn
mededaders,
- die [benadeelde 3] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- die [benadeelde 3] een mes heeft getoond/voorgehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke spelling- of taalfouten staan, worden deze door de rechtbank verbeterd. De rechtbank stelt dat verdachte hierdoor niet in zijn belangen wordt geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie. Daarnaast eist zij een jeugddetentie voor de duur van 109 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk een proeftijd van één jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de gecertificeerde instelling (hierna: GI) de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Daarnaast eist de officier van justitie een contactverbod conform artikel 38v Sr voor [benadeelde 3] voor de duur van twee jaar waarbij per overtreding 5 dagen jeugddetentie wordt opgelegd, met een maximum van in totaal 30 dagen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak, maar mocht de rechtbank tot een veroordeling komen dan verzoekt de verdediging de rechtbank om rekening te houden met de relatief kleine rol die verdachte heeft gehad in de feiten en de kentering die verdachte heeft gemaakt in zijn leven. Verdachte is verhuisd naar Rotterdam. Hij heeft het hier rustiger en blijft weg van foute invloeden. Hij wil een beter leven en heeft een passie gevonden om met de vader van zijn vriendin te gaan werken in de keukenbranche. Mocht verdachte terug moeten naar de jeugdgevangenis dan worden alle positieve ontwikkelingen doorkruist. De verdediging meent dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie ter hoogte van het voorarrest met daarbij een voorwaardelijke jeugddetentie zoals is geëist, volstaat. Het is niet wenselijk om ook nog een werkstraf op te leggen door het drukke leven dat verdachte heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere (pogingen tot) straatroven, gepleegd op dezelfde dag. Slachtoffers zijn zowel midden in de nacht als op klaarlichte dag op straat beroofd door een groepje jongens met bivakmutsen op en daarbij bedreigd met een mes. De rechtbank acht met name het gemak waarmee het plan lijkt te zijn gemaakt en vervolgens de feiten zijn gepleegd, zeer zorgwekkend. Meerdere verdachten hadden een mes bij zich. Er is kennelijk op geen enkele wijze stilgestaan bij de impact die hun strooptocht had op de slachtoffers. Uit de aangiften is gebleken dat de slachtoffers angstig zijn geweest door de (pogingen tot) berovingen door verdachte en de medeverdachten. Zij zullen ook na het plegen van de feiten moeten leven met de angst die zij toen hebben meegemaakt. Dergelijke feiten hebben niet alleen impact op de slachtoffers, maar veroorzaken ook veel maatschappelijke onrust en leiden tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad voor verdachte. Verdachte is ondanks zijn jonge leeftijd al meermalen in aanraking gekomen met justitie. Bovendien liep verdachte nog in een proeftijd. Verdachte heeft op zitting verklaard dat het nu goed met hem gaat. Het gaat thuis goed en ook op school gaat het goed. Verdachte wil gaan sporten. Hij zoekt nog een stageplek en helpt de vader van zijn vriendin in diens bedrijf. Verdachte houdt zich aan de afspraken met de jeugdreclassering. De moeder heeft ter zitting verklaard dat het momenteel thuis goed gaat. Verdachte is een stoere, puberende jongen, waarmee het soms goed gaat en soms niet. Hij is het ene weekend thuis en het andere weekend bij zijn vriendin. De moeder heeft goed contact met de ouders van verdachtes vriendin.
Ook de Raad heeft een rapportage opgesteld. De Raad constateert in het rapport van 3 oktober 2025 dat verdachte een aantal roerige jaren heeft gehad waarbij hij meerdere woonplekken had. Hij is getuige én slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Verdachte woont nu weer thuis, maar de moeder ervaart problemen in het contact met verdachte en het gedrag van verdachte. De Raad maakt zich ook zorgen over het negatieve netwerk ten tijde van het ten laste gelegde en acht het van belang dat er een zinvolle vrijetijdsbesteding komt en dat er toezicht en begeleiding is. De Raad denkt daarbij aan een jongerencoach naast de begeleiding van de jeugdreclassering. De Raad meent dat opnieuw plaatsing in een JJI niet wenselijk is, maar dat er een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur dient te worden opgelegd. Als bijzondere voorwaarden heeft de Raad geadviseerd: een meldplicht bij de GI zo frequent en zolang als de GI dit gedurende de proeftijd noodzakelijk vindt en het verlenen van medewerking aan daaruit voortvloeiende afspraken; het volgen van school en stage volgens rooster; het hebben en houden van een zinvolle vrijetijdsbesteding (sport en/of bijbaan); meewerken aan individuele hulpverlening, zoals een jongerencoach en meewerken aan systeemgerichte hulpverlening, zoals gezinstherapie, en een contactverbod met de medeverdachten en de slachtoffers. De Raad adviseert een proeftijd van één jaar.
De overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop dat verdachte op 4 juni 2024 in verzekering is gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet op 6 november 2025 uitspraak. De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, gerekend vanaf het eerste bevel tot inverzekeringstelling, met één maand. De rechtbank zal het, mede in acht genomen dat het een groter onderzoek betreft met meerdere verdachten, bij de constatering van deze geringe overschrijding laten.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld dat voor een straatroof (vanaf) 60 uur werkstraf of dienovereenkomstige jeugddetentie wordt opgelegd. De rechtbank acht enkel een werkstraf echter niet passend gelet op de ernst van deze delicten en de rol die verdachte hierin speelde en zal verdachte daarom ook een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf van 120 uren en een jeugddetentie voor de duur van 79 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Raad passend en geboden. Aangezien daaronder ook een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde 3] valt, ziet de rechtbank niet ook aanleiding om een 38v maatregel op te leggen. Anders dan geëist door de officier van justitie en geadviseerd door de Raad, zal de rechtbank echter een proeftijd van twee jaar opleggen gelet op de ernst van de feiten en omdat gebleken is dat bij verdachte een langdurigere noodzaak is voor toezicht en begeleiding. De rechtbank bepaalt dat de dagen die verdachte in voorarrest heeft gezeten van de onvoorwaardelijke jeugddetentie worden afgehaald. Dit betekent dat verdachte nu niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis en dat hiervan alleen sprake kan zijn als hij in de komende twee jaar de algemene of de bijzondere voorwaarden overtreedt.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft € 800,- als vergoeding van materiële schade gevorderd. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat deze gevorderde schade ziet op een feit wat niet aan verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Feit 3
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft € 1000,- als vergoeding van immateriële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt gevorderd de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Benadeelde verzoekt daarnaast de hoofdelijke veroordeling van de verdachte en de mededader(s) tot vergoeding van de schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de beoordeling van de omvang van die schade houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank acht aldus een bedrag van € 750,- billijk, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade dan ook toewijzen tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag door de mededader(s) is betaald, en andersom.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 20 uur werkstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in Rotterdam van 26 februari 2024 ten uitvoer zal worden gelegd. Verdachte heeft immers de algemene voorwaarden overtreden.
De Raad van de kinderbescherming heeft geadviseerd om de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen. Ook de rechtbank ziet geen aanleiding om hier vanaf te wijken. De rechtbank acht immers alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft ondanks zijn proeftijd deze feiten gepleegd en daarmee de algemene voorwaarden overtreden. Dat een werkstraf van deze (geringe) duur de positieve verandering in het leven van verdachte zal doorkruisen zoals door de verdediging is gesteld, volgt de rechtbank niet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 7x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 2:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 3 primair: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen;
veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 79 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* zich gedurende een door de GI te bepalen periode en op door de GI te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang de GI dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken en deze ook zal nakomen;
* meewerkt aan het volgen van een schoolopleiding en/of een stageplaats volgens rooster;
* meewerkt en het hebben en houden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
* meewerkt aan individuele hulpverlening zoals een jongerencoach, of een andere vorm van hulpverlening die de jeugdreclassering in dat opzicht noodzakelijk acht;
* meewerkt aan systeemgerichte hulpverlening, zoals gezinstherapie;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], zo lang de reclassering of het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* op geen enkele wijze -direct of indirect - contact zal opnemen met [benadeelde 3], het slachtoffer van feit 3, zo lang de reclassering of het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- draagt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, op om toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Van rechtswege geldende voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst toe de vordering tenuitvoerlegging voor de duur van 20 uur werkstraf;
Benadeelde partijen
[benadeelde 4]
- verklaart de benadeelde partij (kennelijk) niet-ontvankelijk in haar vordering.
[benadeelde 3] (feit 3)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 750 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] (feit 3), € 750,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Tempel en
mr. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 november 2025.
Mr. Tempel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.