ECLI:NL:RBZWB:2025:7616

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
02-182945-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van vier (poging tot) gewapende straatroven op dezelfde dag in Breda

Op 6 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die beschuldigd werd van het medeplegen van vier (pogingen tot) gewapende straatroven op dezelfde dag in Breda. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 10 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Dekker, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van goederen van verschillende aangevers door middel van bedreiging met geweld. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs was voor een significante bijdrage van de verdachte aan de feiten, mede op basis van een bekennende verklaring die de verdachte had afgelegd bij de rechter-commissaris. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde een taakstraf en deels voorwaardelijke jeugddetentie op, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en nam daarbij ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een jeugddetentie op van 107 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 120 uur.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-182945-24
vonnis van de meervoudige kamer van 6 november 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2008 te [plaats] ,
wonende aan [woonadres] [plaats] ,
raadsman mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 10 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Dekker, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. aan de Nieuwe Ginnekenstraat met (bedreiging met) geweld goederen van [aangever 1] heeft gestolen (straatroof);
2. aan de Nieuwe Ginnekenstraat heeft geprobeerd met (bedreiging met) geweld een horloge van [aangever 2] te stelen (poging tot straatroof);
3. aan de Adriaan van Bergenstraat met bedreiging met geweld 50 euro van [aangeefster ] heeft afgeperst (straatroof);
4. (primair) aan de Middellaan heeft geprobeerd met (bedreiging met) geweld goederen van [aangever 3] te stelen, dan wel (subsidiair) [aangever 3] heeft bedreigd met geweld (poging tot straatroof of bedreiging)

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medepleger was van alle vier de tenlastegelegde feiten. Voor wat betreft feit 2 vraagt de officier van justitie gedeeltelijk vrijspraak voor de diefstal met geweld van de airpods, omdat aangever deze onder dwang heeft afgegeven en er dus juridisch sprake is van afpersing en dat is niet ten laste gelegd. De officier van justitie vraagt een bewezenverklaring voor het primair onder feit 4 tenlastegelegde feit. Hoewel niet vaststaat dat verdachte degene was die een mes vasthield, wijst aangever hiervoor wel in zijn richting en is er hoe dan ook voldoende bewijs voor het medeplegen hiervan, zodat hem ook de handelingen kunnen worden aangerekend die de anderen hierbij hebben verricht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de vier feiten, omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte een significantie bijdrage heeft geleverd aan deze feiten en er ook geen opzet hierop is geweest. Verdachte wist niet wat de plannen waren en heeft hier ook niet aan bijgedragen. De verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris dient niet als een strafrechtelijk bekennende verklaring te worden gezien.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt indien hoger beroep wordt ingesteld.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft op 4 juni 2024 bij de rechter-commissaris zijn betrokkenheid bij alle vier de feiten integraal bekend. Door de raadsman zijn vraagtekens geplaatst bij deze verklaring en is gesteld dat deze verklaring niet als bekennend kan worden gezien.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris is afgelegd, waarbij hij uitdrukkelijk is gewezen op zijn zwijgrecht. Hij heeft zijn verklaring afgelegd in aanwezigheid van zijn advocaat en deze ook ondertekend. Verdachte heeft in zijn verklaring gedetailleerd verklaard over de afzonderlijke feiten, over zijn eigen rol en het aandeel van de medeverdachten. Daarnaast wordt zijn verklaring ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Zij ziet deze verklaring als een bekennende verklaring en neemt deze als uitgangspunt bij haar beoordeling.
Feit 1 en 2
De rechtbank zal deze feiten gezamenlijk behandelen. Hoewel het om twee afzonderlijke feiten gaat, vinden deze hun oorsprong in één incident.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Aangevers [aangever 1] en [aangever 2] zijn op 20 mei 2024 rond 03.45 uur door vijf personen overvallen in de Nieuwe Ginnekenstraat in Breda. Verdachte was één van deze personen en hij was degene die een witte bivakmuts droeg. Deze persoon wordt genoemd in de aangiftes én is te zien op de beelden. Voorafgaand aan dit incident is er door verdachte en vier van zijn medeverdachten vooroverleg geweest over het plegen van straatroven die avond of nacht in Breda. De rechtbank leidt hieruit af dat bij verdachte het opzet bestond om feiten 1 en 2 te plegen.
De stelling van de verdediging dat verdachte weliswaar aanwezig was ten tijde van het incident maar er alleen maar bij heeft gestaan, wordt naar het oordeel van de rechtbank weersproken door de bewijsmiddelen. De groep waar verdachte onderdeel van uitmaakte, is op aangevers afgerend en heeft aangevers op dreigende wijze omsingeld. Alle vijf de jongens droegen een bivakmuts dan wel andere gezichtsbedekking. Zowel door de aangevers als de [getuige] is verklaard dat de jongens spullen wilden afpakken van aangevers en dat er een mes is getoond door minstens één van de jongens. Verdachte heeft zelf bij de rechter-commissaris verklaard dat twee jongens een mes toonden. Aangever [aangever 1] werd van zijn horloge, OV-chipkaart en vape bestolen en hij gaf zijn airpods af nadat hij tegen de muur was gedrukt. [aangever 2] is weggerend waardoor het bij hem bij een poging is gebleven.
Partiele vrijspraak met betrekking tot airpods (feit 1)
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat waar het de airpods betreft er sprake was van afpersing van [aangever 1] omdat deze onder dwang zijn afgestaan. Afpersing is echter niet ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel in de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen met bedreiging met geweld [aangever 1] heeft bestolen van een OV-chipkaart, een horloge en een vape (feit 1) en dat hij samen met anderen met bedreiging met geweld heeft geprobeerd om [aangever 2] te bestelen (feit 2).
Feit 3
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. [aangeefster ] is op 20 mei 2024 beroofd van een geldbedrag van €50,-. [aangeefster ] verklaart over drie personen die een rol hebben gehad bij deze straatroof. Twee van hen waren aanwezig op het moment dat de beroving daadwerkelijk plaatsvond. Daarbij is tegen haar gezegd: "Geef mij alles wat jij hebt" en ‘Niet schreeuwen, anders steek ik je neer’. Ook is haar een mes getoond, waarna aangeefster de 50 euro aan één van deze twee personen heeft afgegeven. Hierna komt er een derde persoon bij. De rechtbank is van oordeel dat het de vraag is of deze laatste persoon als ‘medepleger’ kan worden gezien.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte één van de personen is die betrokken is bij de onderhavige straatroof. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris een bekennende verkla-ring afgelegd waar de rechtbank geen reden heeft om aan te twijfelen. De rechtbank is voorts van oordeel dat in voldoende mate kan worden uitgesloten dat verdachte de derde persoon is waarover aangeefster verklaart en waarvan het de vraag is of hij als medepleger kan worden gezien. Uit de omschrijving van de signalementen volgt dat de derde persoon een donker getinte huidskleur heeft. Dit kan naar het oordeel niemand anders zijn dan [medeverdachte 1] . De conclusie die hieruit volgt, is dat verdachte een van de andere twee daders is geweest en dat hij aldus een voldoende significante bijdrage aan deze straatroof heeft geleverd om van medeplegen te kunnen spreken.
Feit 4
Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank er vanuit dat op 20 mei 2024 aan de Middellaan in Breda is geprobeerd om [aangever 3] te beroven. Twee jongens hadden eerder telefonisch afgesproken met [aangever 3] en bevonden zich bij hem. Vervolgens werd [aangever 3] door een van deze jongens tegen een muur geduwd en kwamen er drie andere jongens, met een bivakmuts op, op [aangever 3] afgerend. Eén van hen toonde een mes en haalde het mes naar achter alsof hij wilde steken. [aangever 3] wist te ontkomen en rende hard weg. Een van de jongens greep nog wel naar zijn horloge en toen [aangever 3] wegrende, kwamen de jongens achter hem aan. Uit de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris blijkt dat de groep van plan was [aangever 3] te beroven. Het opzet op dit feit volgt dan ook zonder meer uit deze verklaring. De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is van een voltooide poging en van medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, Nieuwe Ginnekenstraat , tezamen en in vereniging met anderen, een OV-chipkaart en een horloge en een vape die geheel aan [aangever 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk
om dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin
bestonden dat hij, verdachte en zijn mededaders
- die [aangever 1] met (bivak)muts(en) op/over hun hoofd, heeft benaderd en
- op een dreigende/intimiderende wijze nabij die [aangever 1] is gaan staan en
- aan die [aangever 1] – zakelijk weergegeven – meermalen heeft gevraagd wat hij bij
zich had en
- die [aangever 1] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- die [aangever 1] een mes heeft getoond/voorgehouden;
2
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, Nieuwe Ginnekenstraat , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een horloge, toebehorende aan [aangever 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, met zijn mededaders,
- die [aangever 2] met (bivak)muts(en) over hun hoofd, heeft benaderd en
- op een dreigende/intimiderende wijze nabij die [aangever 2] is gaan staan en
- die [aangever 2] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- tegen die [aangever 2] – zakelijk weergegeven – heeft gezegd dat hij, [aangever 2] , een
mooi horloge heeft en
- een greep in de richting van de horloge van die [aangever 2] heeft gedaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, Adriaan van Bergenstraat , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangeefster ] heeft gedwongen tot de afgifte van een 50 euro, toebehorende aan die [aangeefster ] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
- die [aangeefster ] met bivakmutsen over hun hoofd,
hebbenbenaderd en
- die [aangeefster ] een mes
hebbengetoond/voorgehouden en
- tegen [aangeefster ]
hebbengezegd “geef mij alles wat jij hebt” en/of “niet schreeuwen,
anders steek ik je neer”;
4
op 20 mei 2024 te Breda op de openbare weg, de Middellaan , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig goed van hun gading,
toebehorende aan [aangever 3] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn mededaders,
- die [aangever 3] heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd en
- die [aangever 3] een mes heeft getoond/voorgehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke spelling- of taalfouten staan, worden deze door de rechtbank verbeterd. De rechtbank stelt dat verdachte hierdoor niet in zijn belangen wordt geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uur te vervangen door 60 dagen jeugddetentie en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie van 107 dagen met aftrek van de tijd in voorarrest waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Met daarbij de algemene voorwaarden en naast de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden ook als bijzondere voorwaarde een contactverbod met alle medeverdachten en benadeelde partij [aangever 3] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor alle feiten. Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, moet rekening worden gehouden met de beperkte rol van verdachte, zijn jonge leeftijd en zijn persoonlijke omstandigheden. Er kan daarom worden volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest en eventueel met daarnaast een voorwaardelijke taakstraf met de algemene voorwaarden en eventueel bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan vier straatroven op dezelfde dag, waarbij het bij de helft is gebleven bij een poging omdat de slachtoffers kans zagen om weg te rennen.
Slachtoffers zijn ’s avonds of midden in de nacht op straat beroofd dan wel is geprobeerd om hen te beroven door jongens met gezichtsbedekking op en waarbij zij werden bedreigd met een mes. De rechtbank acht met name het gemak waarmee het plan lijkt te zijn gemaakt en vervolgens de feiten zijn gepleegd zeer zorgwekkend. Meerdere verdachten hadden een mes bij zich. Er is kennelijk op geen enkele wijze stilgestaan bij de impact die hun strooptocht had op de slachtoffers. Uit de aangiften is gebleken dat de slachtoffers angstig zijn geweest door de (pogingen tot) berovingen door verdachte en de medeverdachten. Zij zullen ook na het plegen van de feiten moeten leven met de angst die zij toen hebben meegemaakt. Dergelijke feiten hebben niet alleen impact op de slachtoffers maar veroorzaken ook veel maatschappelijke onrust en leiden tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
De persoon van de verdachte
Verdachte heeft aanvankelijk gezwegen, bij de rechter-commissaris bekennend verklaard, maar heeft vervolgens bij de Raad en ter terechtzitting wederom geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de feiten. De rechtbank neemt verdachte dat ook kwalijk. De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad voor verdachte waaruit blijkt dat hij ook op 19 juni 2025 is veroordeeld door de meervoudige strafkamer tot een werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij baat heeft gehad bij de therapie en hulpverle-ning. Verdachte heeft verklaard een vast contract te hebben bij [werkgever] en het daar naar zijn zin te hebben. Hij heeft een vriendin en thuis gaat het beter. Verdachte heeft verklaard door zijn vader te worden gecontroleerd op drugsgebruik.
De vader van verdachte heeft ter zitting verklaard dat het hem veel energie heeft gekost om zijn zoon op het rechte pad te krijgen maar dat het inmiddels beter gaat met verdachte. Hij heeft meer structuur en nieuwe sociale contacten sinds hij werkt. Vader vindt het afnemen van drugstesten bij zijn zoon nog belangrijk. De huidige hulpverlening is wat de vader betreft voldoende ondersteunend.
De Raad heeft op 13 mei 2025 een rapportage opgesteld. De Raad heeft hierin geconstateerd dat er in het verleden grote zorgen waren over verdachte op verschillende leefgebieden, maar dat hij momenteel in rustiger vaarwater is gekomen. Na een gesloten plaatsing tot december 2024 is verdachte weer bij zijn vader en stiefmoeder gaan wonen met ondersteuning van MST. Er is thans alleen nog nazorg van MST. Verdachte werkt bij [werkgever] en gebruikt geen softdrugs meer. Deze positieve ontwikkeling was volgens de Raad op het moment van de rapportage echter nog pril. De Raad heeft uit het contact met de jeugdreclassering begrepen dat ook daarna een positieve ontwikkeling is gezien bij verdachte, met de kanttekening dat verdachte niets wilde verklaren over de tenlastegelegde feiten. Dat roept vragen op over de morele ontwikkeling van verdachte. Verdachte houdt zich echter, blijkens de jeugdreclassering die bij hem betrokken is, aan de afspraken en gaat ook naar [praktijk] .
De Raad heeft in het rapport een onvoorwaardelijke werkstraf geadviseerd en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met naast de algemene voorwaarden als bijzondere voorwaarden: dat verdachte een meldplicht bij de gecertificeerde instelling krijgt; zich niet onttrekt aan PMT of aan andere in te zetten hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht; zicht geeft op zijn sociale contacten en vrijetijdsbesteding en zich geeft op middelengebruik. Ter zitting heeft de Raad geadviseerd om, gelet op het (onherroepelijke) vonnis van 4 juli 2025, om louter een (deels voorwaardelijke) werkstraf op te leggen. De Raad ziet geen bezwaar, mits nodig geacht, om een contactverbod met zowel de medeverdachte als benadeelde partij [aangever 3] als op te leggen.
De overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop dat verdachte op 4 juni 2024 in verzekering is gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet op 6 november 2025 uitspraak. De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, gerekend vanaf het eerste bevel tot inverzekeringstelling, met één maand. De rechtbank zal het, mede in acht genomen dat het een groter onderzoek betreft, met meerdere verdachten, bij het constateren van deze geringe overschrijding laten.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld dat voor een straatroof (vanaf) 60 uur werkstraf of dienovereenkomstige jeugddetentie wordt opgelegd. De rechtbank acht enkel een werkstraf niet passend gelet op de ernst van de feiten en de rol die verdachte hierin speelde en zal daarom ook een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
De rechtbank acht een forse werkstraf naast de geëiste voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden maar kan geen werkstraf opleggen hoger dan 120 uur omdat verdachte al eerder een werkstraf van 80 uur heeft opgelegd gekregen en artikel 63 van toepassing is. De rechtbank zal daarom de eis van de officier van justitie volgen. Dit betekent dat de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 120 uur zal opleggen, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie indien hij deze niet verricht en daarnaast een jeugddetentie voor de duur van 107 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals (ter zitting) geadviseerd door de Raad en daarnaast het contactverbod met de medeverdachten en [aangever 3] . De rechtbank bepaalt dat de dagen die verdachte in voorarrest heeft gezeten van de onvoorwaardelijke jeugddetentie worden afgehaald. Dit betekent dat verdachte nu niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis en dat hiervan alleen sprake kan zijn als hij in de komende twee jaar de algemene of de bijzondere voorwaarden overtreedt.

7.De benadeelde partij

Feit 3
De benadeelde partij [aangeefster ] heeft € 800,- als vergoeding van materiële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt gevorderd de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Er staat voldoende vast dat € 50 is weggenomen. Dit bedrag aan schadevergoeding zal dan ook worden toegewezen. De gestelde kostenposten van de behandeling EMDR (€ 450,-) en de kosten van een psycholoog
(€ 300,-) zijn door de benadeelde partij enkel gesteld en niet onderbouwd. Nu deze twee kostenposten door de verdediging gemotiveerd zijn betwist, ziet de rechtbank aanleiding om deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de gevorderde schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag door de mededader(s) is betaald, en andersom.
Feit 4
De benadeelde partij [aangever 3] heeft € 1000,- als vergoeding van immateriële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt gevorderd de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Benadeelde verzoekt daarnaast de hoofdelijke veroordeling van de verdachte en de mededader(s) tot vergoeding van de schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de beoordeling van de omvang van die schade houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank acht aldus een bedrag van € 750,- billijk, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade dan ook toewijzen tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag door de mededader(s) is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77i, 7x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
feit 2:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
feit 3:medeplegen van afpersing;
feit 4 primair:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 107 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* zich gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht (maximaal tot het einde van de proeftijd);
* zich niet onttrekt aan PMT;
* zich niet onttrekt aan andere in te zetten hulpverlening indien deze door de jeugdreclassering als noodzakelijk wordt gezien;
* zicht geeft op zijn sociale contacten en vrijetijdsbesteding;
* zich geeft op middelengebruik;
* op geen enkele wijze -direct of indirect - contact zal opnemen met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , zo lang de reclassering of het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* op geen enkele wijze -direct of indirect - contact zal opnemen met [aangever 3] , het slachtoffer van feit 4, zo lang de reclassering of het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- draagt de gecertificeerde [instelling] te [plaats] , op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Van rechtswege geldende voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een
werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen;
Benadeelde partijen
[aangeefster ] (feit 3)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster ] van € 50 (zegge: vijftig euro) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster ] (feit 3), € 50,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangever 3] (feit 4)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] van € 750 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster ] (feit 3), € 750,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Tempel en
mr. De Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 november 2025.
Mr. Tempel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.