In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 juli 2023. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De heffingsambtenaar heeft erkend dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat er geen aanwijzingen waren om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde van belanghebbende. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 680,25, verdeeld over 16 samenhangende zaken. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar € 42,52 aan proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.