ECLI:NL:RBZWB:2025:7650

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
02-195946-25, 15-161017-25 en 02-293894-24 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, mishandeling, vernieling, oplichting en belediging met vrijspraak voor bedreiging

Op 7 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, mishandeling, vernieling, oplichting en belediging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft geen ISD-maatregel opgelegd, ondanks de vordering van de officier van justitie en het advies van de reclassering. De verdachte is geboren in 1992 en momenteel preventief gedetineerd. Tijdens de zitting op 24 oktober 2025 zijn de zaken met de parketnummers 02-195946-25, 15-161017-25 en 02-293894-24 gevoegd en inhoudelijk behandeld. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van goederen bij Action, mishandeling van een medewerker, vernieling van een politieauto, oplichting van een grand café en belediging van een ambtenaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van een politieambtenaar, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte daadwerkelijk de vrees voor een misdrijf heeft opgewekt. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen, waaronder de politie en een medewerker van de Nederlandse Spoorwegen, toegewezen en schadevergoedingen opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling voor behandeling van verslavingsproblematiek en psychische problemen.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-195946-25, 15-161017-25 en 02-293894-24 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 november 2025
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats] ,
momenteel preventief gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
raadsman mr. D. Koningsbloem, advocaat te 's-Hertogenbosch.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaken met bovenvermelde parketnummers zijn op de zitting van 24 oktober 2025 gevoegd conform artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering en inhoudelijk behandeld, tezamen met de vordering tot tenuitvoerlegging. De officier van justitie mr. F. van Peski en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
parketnummer 02-195946-25
feit 1: op 28 juni 2025, samen met een ander, diverse goederen bij de Action heeft gestolen;
feit 2: op diezelfde datum [benadeelde 1] tegen of op de arm heeft geslagen of gestompt;
feit 3: op diezelfde datum een ruit van een politieauto heeft vernield;
feit 4: op diezelfde datum een politieambtenaar met de dood heeft bedreigd;
feit 5: op 12 juli 2025 een medewerker van een grand café heeft opgelicht, door bij een grand café diverse dranken en Nacho’s te nuttigen en hiervoor achteraf niet te betalen;
parketnummer 15-161017-25
op 25 mei 2025 [benadeelde 2] , werkzaam als medewerker Veiligheid en Service bij de Nederlandse Spoorwegen, tegen het lichaam heeft gespuugd.

3.De voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 02-195946-25
De verdediging voert over de mishandeling, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd, aan dat sprake is van noodweer, omdat verdachte eerst door [benadeelde 1] werd geduwd, waarna verdachte op proportionele wijze heeft gereageerd.
Daarnaast voert de verdediging uitsluitend een bewijsverweer ten aanzien van de bedreiging zoals onder feit 4 ten laste is gelegd. Uit de aangifte van [politieambtenaar] van 28 juni 2025 blijkt dat deze politieambtenaar zich niet bedreigd, maar beledigd voelde. Verdachte moet daarom vrijgesproken worden van bedreiging.
parketnummer 15-161017-25
De verdediging voert geen bewijsverweer.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-195946-25
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat uit de camerabeelden van het incident tussen verdachte en [benadeelde 1] – zoals deze zijn omschreven door de politie – volgt dat verdachte probeert om naar de uitgang van de Action te lopen en dat de beveiliging verdachte tegenhoudt. Verdachte slaat [benadeelde 1] vervolgens. Anders dan de verdediging bepleit, volgt niet uit deze camerabeelden en evenmin anderszins uit het dossier dat [benadeelde 1] eerst de confrontatie opzoekt en dat verdachte daar vervolgens op reageert. Er kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden gesproken van een noodweersituatie.
Feit 4
Voor de bewezenverklaring van een bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan om slachtoffer te worden van het misdrijf waarmee werd gedreigd. De beoordeling of sprake is van redelijke vrees is geobjectiveerd. Daarbij is dus niet vereist dat bij de bedreigde werkelijk vrees is opgewekt, maar voldoende is dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.
Volgens de aangifte van [politieambtenaar] zou verdachte tijdens de aanhouding op 28 juni 2025 tegen hem hebben gezegd: "Laat me los of ik maak je kanker dood". Deze politieambtenaar schrijft hierover in de aangifte dat hij schrok van deze uitspraak van verdachte en zich hierdoor in zijn naam en eer aangetast voelde. Hieruit leidt de rechtbank, net als de verdediging, af dat deze politieambtenaar zich niet bedreigd, maar beledigd voelde.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze woorden ook objectief gezien niet de redelijke vrees bij de politieambtenaar kunnen opwekken dat verdachte de betreffende woorden ook waar zou maken. Deze woorden die verdachte zou hebben gezegd toen hij werd aangehouden, moeten mede gezien de manier van aanhouding en de toestand waarin verdachte kennelijk verkeerde, worden beschouwd als uitingen van onmacht, frustratie en pijn.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder feit 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Overige feiten
De rechtbank acht deze feiten op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.
parketnummer 15-161017-25
De rechtbank acht dit feit op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02-195946-25
1
op 28 juni 2025 te Bergen op Zoom , tezamen en in vereniging met een ander, een paar slippers en vuilniszakken en een ring en twee sportbh's, die aan Action toebehoorden,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 28 juni 2025 te Bergen op Zoom , [benadeelde 1] (werkzaam als beheerder [winkelcentrum] ) heeft mishandeld, door die [benadeelde 1] tegen de arm te slaan;
3
op 28 juni 2025 te Bergen op Zoom , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een
politieauto, die aan de politie toebehoorde, heeft vernield;
5
op 12 juli 2025 te Etten-Leur , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid, één of meer medewerkers van [cafe] (gevestigd aan [adres ] ) heeft bewogen tot de afgifte van meerdere etenswaren en drinkwaren met een totale waarde van 39,75 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich tegenover die medewerkers voorgedaan en uitgegeven als bonafide en betalende klant, waardoor die medewerkers werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
parketnummer 15-161017-25
op 25 mei 2025 te Alkmaar , opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 2] (medewerker Veiligheid en Service bij de Nederlandse Spoorwegen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden,
heeft beledigd, door die [benadeelde 2] tegen het lichaam te spugen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen en daarbij bijzondere voorwaarden te stellen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op drie verschillende momenten en locaties in een periode van zo’n anderhalve maand schuldig gemaakt aan diefstal, mishandeling, vernieling, oplichting en belediging. Het plegen van deze delicten getuigt van een gebrek aan respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van anderen. Het gaat om vervelende delicten, waarmee hij direct anderen dupeert en zorgt voor gevoelens van onveiligheid. Ook leidt het strafbare handelen van verdachte tot schade en overlast voor zowel de direct gedupeerden als de samenleving in het geheel. Bij deze gevolgen van zijn strafbare handelen heeft verdachte kennelijk niet stilgestaan, deze op de koop toegenomen of zich hier simpelweg niet om bekommerd. Dit neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 september 2025, waaruit blijkt dat verdachte in de jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten veelvuldig is veroordeeld, onder meer voor diefstal en vernieling. Er is voor die delicten dus sprake van recidive, waar in strafverzwarende zin rekening mee wordt gehouden.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 8 oktober 2025. Hierin constateert de reclassering dat verdachte geen vaste woonsituatie, structureel inkomen of ondersteunend netwerk heeft en dat sprake is van problematisch middelengebruik en vermoedelijk psychische problematiek. In het verleden zijn er volgens de reclassering verschillende interventies, waaronder klinische opnames, ingezet door de hulpverlening, maar deze hebben niet geleid tot een gedragsverandering bij verdachte. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en adviseert om verdachte bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
[reclasseringswerker] , heeft daaraan tijdens de zitting toegevoegd dat het op dit moment beter gaat met verdachte. Hij zal een klinische opname anders ingaan dan eerder het geval is geweest. Omdat verdachte een eerdere klinische opname niet goed heeft afgerond, wordt een voorwaardelijk kader met een opname in een kliniek toch niet als een haalbare kaart gezien.
Ter zitting heeft verdachte een ander beeld van zichzelf laten zien, dan het beeld dat uit het dossier van hem naar voren kwam. Hij is rustig en beleefd het gesprek met de rechtbank aangegaan en heeft zijn excuses gemaakt richting de mensen die hij met zijn strafbare handelen heeft belast. Daarnaast heeft hij toegelicht dat het qua psychische gesteldheid mede door gebruik van medicatie een stuk beter met hem gaat, dat hij geen alcohol en drugs meer wil gebruiken en dat hij bereid is om aan zijn problematiek te werken en de daarvoor benodigde hulp aanvaardt. Al met al heeft hij bij de rechtbank een gemotiveerde indruk achtergelaten om zijn leven een positieve wending te geven.
Geen ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle eisen die de wet stelt aan het opleggen van een ISD-maatregel. Oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de reclassering, op dit moment echter een te zware strafrechtelijke reactie en dus niet passend. Bepalend daarvoor is dat er wel eerder een aantal vrijwillige opnames niet goed zijn gegaan, maar aan verdachte in het verleden slechts eenmaal een voorwaardelijk kader met bijzondere voorwaarden is opgelegd, namelijk in 2020. Daarbij was er in beginsel geen sprake van een klinische opname. De rechtbank is bereid om verdachte nog één keer de kans te geven in een voorwaardelijk kader, waarbij het aan hem is om te laten zien dat hij niet in een inrichting voor stelselmatige daders thuishoort. De positieve indruk die verdachte ter zitting heeft achtergelaten en die eveneens werd onderkend door de aanwezige [reclasseringswerker] , sterkt de rechtbank in het oordeel om verdachte deze kans te geven. Zijn meer stabiele psychische toestand, visie op middelengebruik en bereidwilligheid om met zijn problematiek aan de slag te gaan, maakt dat verdachte zich vanuit die uitgangspositie mogelijk wel aan bijzondere voorwaarden kan en gaat houden.
Oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel acht de rechtbank evenmin passend, omdat hieraan geen dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden. Dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden is naar het oordeel van de rechtbank wel noodzakelijk, zoals hieronder nader zal worden toegelicht.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met bijzondere voorwaarden, passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Dit betekent dat verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer hoeft te ondergaan en direct kan starten met de bijzondere voorwaarden.
Voor de bepaling van deze duur heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor straftoemeting.
Bijzondere voorwaarden en dadelijke uitvoerbaarheid
Naar het oordeel van de rechtbank is het wenselijk en noodzakelijk om een aantal – hieronder in de beslissing genoemde – bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden, waardoor verdachte aan zijn problematiek kan werken en zijn gedrag ten positieve kan veranderen, zodat hem wellicht een leven zonder strafbaar gedrag staat te wachten. Daarbij dient verdachte onder andere mee te werken aan een opname in een zorginstelling. De rechtbank acht het van belang dat verdachte in een klinische setting kan starten, zodat er in een beschermde omgeving diagnostiek kan plaatsvinden en verdachte behandeling kan krijgen voor zijn verslavingsproblematiek en zijn psychische problemen. Naast verdachte zelf, is ook de maatschappij hierbij gebaat.
De rechtbank zal bevelen dat deze voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Op basis van de ernst van de feiten, waaronder een mishandeling, het door de reclassering ingeschatte hoge recidiverisico en het ontbreken van actuele diagnostiek en behandeling, is de rechtbank namelijk van oordeel dat er zonder deze voorwaarden ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte dakloos raakt, terugvalt in middelengebruik en wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

parketnummer 02-195946-25
Benadeelde partij Politie (feit 3)
De benadeelde partij Politie vordert een schadevergoeding van € 707,26 aan materiële schade voor feit 3, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging betwist deze vordering niet.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 3 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal het toe te wijzen schadebedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2025 tot aan de dag der voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag en de wettelijke rente. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
parketnummer 15-161017-25
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging betwist de hoogte van deze vordering en verzoekt de rechtbank om een bedrag van € 100,- toe te kennen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 150,-, gelet op de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding afwijzen.
De rechtbank zal het toe te wijzen schadebedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2025 tot aan de dag der voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag en de wettelijke rente.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke twee weken gevangenisstraf die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 20 mei 2025.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 266, 267, 300, 311, 326 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
parketnummer 02-195946-25
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 4 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-195946-25
feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 2: mishandeling;
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 5: oplichting;
parketnummer 15-161017-25
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
*
meldplicht bij de verslavingsreclassering
dat verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij [reclassering] (hierna: de reclassering) op het [adres] , na het maken van een telefonische afspraak via [telefoonnummer] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
*
opname in een zorginstelling
- dat verdachte zich direct aansluitend aan zijn detentie laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
*
ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
dat verdachte zich laat behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
*
beschermd wonen
dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
*
middelengebruik
dat verdachte zich gedurende de proeftijd op het gebied van drug- en alcoholgebruik dient te houden aan de richtlijnen van de reclassering, ook ingeval dit inhoudt volledige abstinentie;
*
meewerken aan middelencontrole
dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het gebruik van middelen te beheersen, waarbij de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan gebruiken voor de controle en ook bepaalt hoe vaak hij wordt gecontroleerd;
- de van rechtswege geldende voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
parketnummer 02-195946-25
Politie (feit 3)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Politie van € 707,26 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 juni 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Politie, € 707,26 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 juni 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling veertien dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
parketnummer 15-161017-25
[benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 150,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 mei 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst het overige gedeelte van de vordering af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] , € 150,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 mei 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling drie dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 20 mei 2025 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-293894-24
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
twee weken gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. R.H.M. Pooyé en mr. S.H. Stein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 7 november 2025.
Bijlage I:
De tenlastelegging
parketnummer 02-195946-25
1
hij op of omstreeks 28 juni 2025 te Bergen op Zoom ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(een paar) slippers en/of vuilniszakken en/of een ring en/of twee, althans een
sportbh('s), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan Action, in
elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 28 juni 2025 te Bergen op Zoom ,
[benadeelde 1] (werkzaam als beheerder [winkelcentrum] ) heeft mishandeld, door
die [benadeelde 1] voornoemd meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) tegen/op de
arm te slaan en/of te stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 28 juni 2025 te Bergen op Zoom ,
opzettelijk en wederrechtelijk (een achterruit en/of een schuifdeur van) een
politieauto, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander,
te weten aan Politie ( 's-Gravenhage ), toebehoorde
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 28 juni 2025 te Bergen op Zoom , [politieambtenaar] , (ambtenaar
werkzaam voor politie Zeeland West Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, in elk geval met enig
misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen en/of goederen in gevaar
werd gebracht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend, die [politieambtenaar]
voornoemd de woorden toegevoegd: “laat me los of ik maak je kanker dood, althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 12 juli 2025 te Etten-Leur , althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
één of meer medewerkers van [cafe] (gevestigd aan [adres ] ) heeft
bewogen tot de afgifte van meerdere etenswaren en/of drinkwaren met een totale
waarde van 39,75 euro, althans van enig goed, hebbende verdachte met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in
strijd met de waarheid zich tegenover die medewerkers voorgedaan en uitgegeven
als bonafide en betalende klant, waardoor die medewerkers werden bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
parketnummer 15-161017-25
hij op of omstreeks 25 mei 2025 te Alkmaar
opzettelijk
een ambtenaar,te weten [benadeelde 2] (medewerker Veiligheid en Service bij de
Nederlandse Spoorwegen), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening
van zijn/haar bediening,
in zijn/haar tegenwoordigheid,
door feitelijkheden,
heeft beledigd,
door die [benadeelde 2] tegen het lichaam te spugen;
( art 267 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht )