ECLI:NL:RBZWB:2025:7652

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
C/02/433782 / FA RK 25-1702
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging zorgregeling in een complexe gezinszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een vrouw en een man, die samen het gezag hebben over hun minderjarige kind, geboren in 2018. De vrouw verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing met het kind naar een andere plaats en om inschrijving op een nieuwe school. De man verzocht om afwijzing van deze verzoeken en om wijziging van de zorgregeling naar een co-ouderschapsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een persoonlijke noodzaak heeft om te verhuizen, maar dat deze niet voldoende is om de belangen van het kind en de man te negeren. De rechtbank heeft overwogen dat de verhuizing grote gevolgen zou hebben voor het kind, dat extra kwetsbaar is door autisme, en dat de huidige zorgregeling goed functioneert. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeken van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving op school worden afgewezen, evenals het verzoek van de man tot wijziging van de zorgregeling. De rechtbank heeft beide partijen aangespoord om te werken aan hun communicatie in het belang van het kind.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/433782 / FA RK 25-1702
datum uitspraak: 31 oktober 2025
beschikking over vervangende toestemming verhuizing en inschrijving school en wijziging van de zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. I. de Dobbelaere-Woets in Terneuzen,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M. van Berckel- van der Rijken in Breda,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 2 april 2025 ontvangen verzoekschrift strekkende tot vervangende toestemming verhuizing en inschrijving op school van de vrouw, met bijlagen;
- het op 7 mei 2025 ontvangen verweerschrift vervangende toestemming verhuizing alsmede zelfstandig verzoek wijziging omgangsregeling van de man, met bijlagen;
- het op 25 augustus 2025 door mr. De Dobbelaere-Woets ingediende F9-formulier, met bijlage;
- de brief van 28 augustus 2025 van mr. De Dobbelaere-Woets met bijlagen;
- het op 29 augustus 2025 ontvangen verweerschrift tegen zelfstandig verzoek van de vrouw;
- de ter zitting van 4 september 2025 overgelegde pleitnotities.
1.2
De zitting was op 4 september 2025. Bij zitting zijn verschenen partijen met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een geregistreerd partnerschap gehad. Bij beschikking van deze rechtbank van 19 juni 2020 is het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden. Deze beschikking is op 25 juni 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2
Voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap van partijen is op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4
Partijen hebben de afspraken over [minderjarige] op 27 mei 2020 vastgelegd in een ouderschapsplan. Partijen hebben daarna aanvullende afspraken over [minderjarige] gemaakt, die zij hebben vastgelegd in een aanvullend ouderschapsplan gedateerd respectievelijk 4 en 5 november 2020.
2.5
Partijen hebben nadien in onderling overleg nadere afspraken gemaakt over de zorgregeling, inhoudende dat [minderjarige] tweewekelijks vanaf donderdag 17.30 uur tot zondagavond 17.00 uur bij de man verblijft, alsmede in de zomervakantie drie weken, in de kerstvakantie twee weken en in de meivakantie één week.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoek, na schriftelijke aanvulling van haar verzoeken uitvoerbaar bij voorraad:
  • haar vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] ;
  • haar vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op de christelijke basisschool [basisschool] ,
en voor zover het voormelde verzoek – naar de rechtbank aanneemt: tot verhuizing – wordt toegewezen:
- de zorgregeling zoals opgenomen in het aanvullend ouderschapsplan gedateerd respectievelijk 4 en 5 november 2020 te wijzigen op een wijze dat [minderjarige] éénmaal per twee weken vanaf vrijdagmiddag na schooltijd tot maandagmorgen bij de man verblijft waarbij de vrouw [minderjarige] haalt en brengt van en naar de man alsmede in de vakanties conform het ouderschapsplan gedateerd 27 mei 2020
dan wel een zorgregeling vast te stellen welke uw rechtbank juist acht.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken, verzoekt de man:
- Voor zover uw rechtbank aan moeder toestemming geeft om te mogen verhuizen, te
bepalen dat de gemiste tijd wordt gecompenseerd door te bepalen dat [minderjarige] voortaan
week om week bij vader en bij moeder zal wonen, met een wissel op zondag waarbij
zij zijn school zal behouden in [woonplaats 1] .
- In het scenario dat moeder geen toestemming krijgt om te verhuizen, te bepalen dat
[minderjarige] voortaan afwisselend een week bij vader verblijft en vervolgens een week bij
moeder, met een wissel moment op zondag, in welk geval ook dan de school in
[woonplaats 1] gehandhaafd zal blijven.
3.3
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man.
3.4
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank heeft met drie rechters naar de zaak gekeken en samen hebben zij de beslissing genomen, omdat het in deze zaak om een moeilijke beslissing gaat die grote gevolgen kan hebben voor partijen en [minderjarige] .
4.2
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] . Dit brengt met zich mee dat
de vrouw voor een eventuele verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] en ook voor een inschrijving van [minderjarige] op een (andere) basisschool de toestemming van de man nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kunnen zij op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan de rechtbank vragen om hierover een beslissing te nemen. De rechter moet dan een beslissing nemen die zij het meest in het belang van het kind vindt. Dat betekent niet dat de rechter alleen maar rekening houdt met het belang van het kind. De rechter moet alle omstandigheden mee laten wegen en dat kan betekenen dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind (Hoge Raad, 25 april 2008, LJN: BC5901).
Vervangende toestemming verhuizing;
4.3
De Hoge Raad heeft bepaald waar de rechter onder andere naar moet kijken bij een verzoek tot verhuizing. Dat is bijvoorbeeld (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:487):
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op een zelfde contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg en de extra kosten die hiermee gemoeid zijn na de verhuizing;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarigen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin de minderjarigen geworteld zijn in hun omgeving of juist extra gewend zijn aan verhuizingen;
- het belang van de ene ouder om te kunnen verhuizen en elders een toekomst op te bouwen;
- het belang van de andere ouder dat hij/zij op dezelfde manier voor de minderjarigen kan blijven zorgen.
De rechter hoeft alleen naar die punten te kijken, die op het verzoek van toepassing zijn.
4.4
Voordat de rechter een beslissing neemt, moet zij eerst kijken of er nog een mogelijkheid is dat de ouders er samen uit komen (artikel 1:253a lid 5 BW).
De rechtbank stelt, gelet op de overgelegde stukken en de zitting, vast dat die mogelijkheid er niet (meer) is. Gebleken is dat partijen al geruime tijd met elkaar in gesprek zijn over de door de vrouw voorgenomen verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] . Partijen hebben in dat kader onder andere een traject van ouderschapsbemiddeling doorlopen, maar dit heeft er niet toe geleid dat partijen afspraken hebben kunnen maken over een eventuele verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [plaats] . Gelet op het vorenstaande en nu het voor alle betrokkenen, maar vooral voor [minderjarige] vanwege zijn kindeigen problematiek (waar de rechtbank hierna op zal ingaan), van belang is dat er duidelijkheid komt over de verhuizing, zal de rechtbank een beslissing nemen op de verzoeken van de vrouw. In dat kader is nog van belang dat de Raad zich ter zitting heeft onthouden van het geven van advies; wel heeft de Raad aangeboden om, als de rechtbank dat nodig vindt, een onderzoek naar het belang van [minderjarige] te verrichten. De rechtbank heeft genoeg informatie om in deze procedure een inhoudelijke beslissing te kunnen nemen. Daarom zal zij niet aan de Raad vragen om eerst onderzoek te doen.
4.5
De rechtbank is, alle belangen in deze zaak tegen elkaar afwegend, van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is dat hij met de vrouw naar [plaats] verhuist. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing zal afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij tot deze beslissing is gekomen.
4.6
De vrouw heeft het recht om te kiezen waar zij woont en om een nieuw leven op te bouwen. Omdat zij samen met de man [minderjarige] heeft, moet ze bij haar beslissing ook rekening houden met hun belangen. Dat betekent dat de vrijheid van de vrouw om keuzes te maken, kan worden beperkt. Dit moet dan in de wet staan en een voorwaarde daarvoor is dat die beperkte keuzemogelijkheid nodig is om de rechten en vrijheden van anderen – van de man en [minderjarige] – te kunnen beschermen.
4.7
Het staat vast dat de vrouw een persoonlijk belang heeft om naar [plaats] te verhuizen. De vrouw heeft sinds maart 2022 een relatie met haar huidige partner en samen verwachten zij in november een kind. De wens van de vrouw om verder te gaan met haar leven en samen met haar partner, [minderjarige] en het nog ongeboren kind een gezin te vormen is dan ook alleszins begrijpelijk. Ook kan de rechtbank de vrouw volgen in haar beweegredenen om te verhuizen, nu zij onweersproken heeft gesteld dat de huidige huurwoning van de vrouw (met maar twee slaapkamers) met het oog op de komst van een tweede kind niet langer geschikt is. Deze omstandigheden maken echter een verhuizing naar [plaats] niet (objectief en dringend) noodzakelijk. De vrouw heeft haar stelling dat haar partner in verband met zijn werk is gebonden aan de omgeving van [plaats] , gelet op het verweer van de man daartegen, niet met bewijsstukken onderbouwd. Ook heeft de vrouw niet aangetoond dat zij en/of haar partner vanwege een andere, zwaarwegende reden gebonden zou zijn aan wonen in (de omgeving van) [plaats] . De vrouw heeft in dit verband verklaard dat het hele sociale leven van haar partner – en inmiddels ook dat van haarzelf – zich in [plaats] bevindt. Echter, tegelijkertijd heeft de vrouw aangegeven dat haar partner nagenoeg alle dagen van de week bij haar in [woonplaats 1] verblijft en dat hij enkel voor de voetbal in [plaats] is en dan bij zijn ouders verblijft. Daarnaast heeft de vrouw op geen enkele wijze (met bewijsstukken) laten zien dat zij de mogelijkheden van – voor [minderjarige] en de man – minder ingrijpende alternatieven dan een verhuizing naar [plaats] daadwerkelijk en serieus heeft onderzocht. De vrouw heeft gesteld dat zij en haar partner een mogelijke verhuizing goed hebben voorbereid en alle opties in dat kader hebben afgewogen, maar onduidelijk is gebleven om welke opties dit dan gaat. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de vrouw zich bij het oriënteren op de mogelijkheden vooral (en mogelijk alleen) heeft gericht op de mogelijkheid van een verhuizing van haar met [minderjarige] naar [plaats] en niet op de mogelijkheid dat haar partner naar (de omgeving van) [woonplaats 1] of in ieder geval een plek dichter bij [woonplaats 1] verhuist. Voor zover er nu een zwaarwegende reden voor verhuizing zou zijn ontstaan omdat de partner van de vrouw, lopende de gesprekken tussen partijen over een verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [plaats] en vooruitlopend op een eventuele (vervangende) toestemming voor die verhuizing, een woning in [plaats] heeft aangekocht – welke woning overigens op dit moment nog niet bewoonbaar is maar nog wordt verbouwd – en in het kader daarvan verplichtingen is aangegaan, geldt dat de vrouw en haar partner deze situatie zelf hebben gecreëerd en daarmee voor hun eigen rekening en risico komt. De partner van de vrouw beschikte immers tot de aankoop van genoemde woning nog niet over zelfstandige woonruimte en woonde nog in bij zijn ouders. De rechtbank ziet, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, niet in waarom de partner van de vrouw niet elders, in (de omgeving van) [woonplaats 1] of een plek dichter bij [woonplaats 1] , een woning had of zou kunnen kopen. De vrouw stelt verder nog dat zij geen speciale binding met [woonplaats 1] heeft en dat zij zich heel ongelukkig zal voelen als zij niet naar [plaats] mag verhuizen. Dit is een duidelijk en te respecteren belang van de vrouw, maar vormt naar het oordeel van de rechtbank onder de hiervoor geschetste omstandigheden geen noodzaak voor een verhuizing.
4.8
Naast de noodzaak van de verhuizing, moet de rechtbank ook kijken naar de gevolgen die een verhuizing van [minderjarige] voor de man en voor [minderjarige] zelf heeft. De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen van een verhuizing van [minderjarige] naar Yerseke op dit moment (te) groot zijn. Uit de overgelegde stukken en dat wat is besproken ter zitting, is gebleken dat nog niet zo lang geleden door middel van een onderzoek is vastgesteld dat [minderjarige] autisme heeft. [minderjarige] is daardoor extra kwetsbaar en heeft veel behoefte aan voorspelbaarheid en structuur. Op dit moment heeft [minderjarige] al te maken met veel veranderingen in zijn leven. Zo zal er binnenkort een broertje of zusje in zijn leven bij komen, is hij recent gestart in groep 3 – waar er naar eigen zeggen van de vrouw ook al veel voor [minderjarige] verandert – en zitten de ouders van [minderjarige] niet op één lijn als het over (de toekomst van) [minderjarige] gaat. Dit zijn allemaal omstandigheden die veel aanpassingsvermogen van [minderjarige] vragen en die ongetwijfeld, zeker gelet op de problematiek van [minderjarige] , in zekere mate van invloed zijn op de rust, de stabiliteit en het welbevinden van [minderjarige] . Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat
– ook nog – een verhuizing naar Yerseke op korte termijn op dit moment te veel van [minderjarige] is gevraagd. Een verhuizing naar [plaats] zou voor [minderjarige] namelijk nog meer forse wijzigingen in zijn dagelijkse leven met zich brengen. Een verhuizing betekent dat [minderjarige] uit zijn huidige vertrouwde woonomgeving wordt gehaald, waar hij is geboren en getogen en hij zijn familie en vriendjes heeft, en dat hij moet gaan wennen op een nieuwe school met voor hem onbekende klasgenootjes. Zeker voor een kind als [minderjarige] vindt de rechtbank dat ingrijpend. Daarnaast is nog niet zo lang geleden met de huidige school van [minderjarige] een plan van aanpak gemaakt om [minderjarige] op school de (extra) aandacht en begeleiding te kunnen geven die hij in verband met zijn problematiek hard nodig heeft. Het behoud van de huidige samenwerkingsrelatie met de school – en in het bijzonder met de huidige, betrokken leerkracht – van [minderjarige] én van de vertrouwensband die met [minderjarige] is opgebouwd vindt de rechtbank, gelet op de bovengemiddelde behoefte van [minderjarige] aan voorspelbaarheid en structuur, op dit moment van zwaarwegend belang voor [minderjarige] . Een verhuizing naar [plaats] zet dit allemaal op losse schroeven.
4.9
Verder is de rechtbank van oordeel dat een eventuele verhuizing van [minderjarige] naar Yerseke afbreuk doet aan de mogelijkheden van de man om een rol van betekenis als vader in het leven van [minderjarige] te (gaan) vervullen, zowel nu als in de toekomst. Weliswaar kan de huidige zorgregeling (die de man overigens wenst uit te breiden na een co-ouderschapsregeling en waarover de rechtbank hierna nog een beslissing zal nemen) nagenoeg in stand blijven en/of in ieder geval deels – in tijd – worden gecompenseerd door middel van een langer verblijf van [minderjarige] tijdens de vakanties, feestdagen en/of studiedagen, maar een verhuizing van de [minderjarige] naar [plaats] zal hoe dan ook tot gevolg hebben dat de man een meer beperkte rol in het leven van [minderjarige] zal gaan spelen. Gelet op de reistafstand zal het voor de man immers nog moeilijker zijn om betrokken te zijn bij het sociale leven en de sport- en schoolactiviteiten van [minderjarige] . Ook worden [minderjarige] en de man na een verhuizing spontane contactmomenten ontnomen. Dit alles zal invloed hebben op de band die [minderjarige] met zijn vader heeft. Ook naarmate [minderjarige] ouder wordt, zal zijn sociale leven zich steeds meer in (de omgeving van) [plaats] gaan afspelen, zoals afspraken met vrienden, sport- en hobbyactiviteiten en het eventueel vervullen van een bijbaantje. Dit betekent dat er meer druk zal komen te staan op het verblijf van de [minderjarige] bij zijn vader, weg van zijn sociale leven in [plaats] .
4.1
Ook ziet de rechtbank in de slechte en beperkte communicatie tussen de ouders een belemmering voor de door de vrouw gewenste verhuizing, omdat (ook) hierin het risico is gelegen dat de betrokkenheid van de man bij [minderjarige] en zijn invulling van het vaderschap bij een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats] wordt beperkt. Juist in een situatie van een verhuizing waarbij partijen op grote(re) afstand van elkaar komen te wonen, is het belangrijk dat zij in onderling overleg en in goede harmonie in staat zijn elkaar blijvend te betrekken in het leven van [minderjarige] . Alleen zo kan de man ook in staat worden gesteld nauw betrokken te blijven bij het leven van [minderjarige] .
4.11
Alle belangen tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat onder de genoemde omstandigheden de belangen van [minderjarige] bij continuïteit en stabiliteit in zijn woon- en schoolsituatie en het belang van [minderjarige] en de man bij behoud en het versterken van het huidige contact en de onderlinge band zwaarder wegen dan het belang en de wens van de vrouw om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats] om daar met haar partner te gaan samenwonen en samen met haar partner, [minderjarige] en het nog ongeboren kind een toekomst op te bouwen. Het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [plaats] zal daarom worden afgewezen.
Inschrijving school;
4.12
De vrouw heeft daarnaast verzocht vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool] . Omdat aan de vrouw geen vervangende toestemming wordt verleend voor een verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] , is er ook geen reden om [minderjarige] in die plaats in te schrijven op een school. Het verzoek van de vrouw daartoe zal daarom ook worden afgewezen.
Zorgregeling;
4.13
In artikel 1:253a lid 1 BW staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen over de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van een ouder een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens.
4.14
Nu het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing wordt afgewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan het voorwaardelijk verzoek van de vrouw tot wijziging van de zorgregeling. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.15
De man heeft verzocht om, ongeacht de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het verhuisverzoek van de vrouw, de huidige zorgregeling te wijzigen en een co-ouderschapsregeling vast te leggen. De vrouw heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd.
4.16
De rechtbank vindt de door de man gevraagde wijziging van de zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] en zal daarom het verzoek van de man afwijzen. Hierna zal de rechtbank toelichten waarom zij tot deze beslissing is gekomen.
4.17
Uit de overgelegde stukken en dat wat is besproken ter zitting, is gebleken dat al jarenlang sprake is van een zorgregeling waarbij [minderjarige] eenmaal per twee weken een lang weekend bij de man verblijft. In eerste instantie verbleef [minderjarige] – overeenkomstig de afspraken in het (aanvullend) ouderschapsplan – eenmaal per twee weken van donderdag 17:00 uur tot maandagmorgen bij de man, maar vanwege het werk van de man is deze regeling in onderling overleg tussen partijen aangepast naar eenmaal per twee weken van donderdag 17:30 uur tot zondagavond 17:00 uur. Tussen partijen staat niet ter discussie dat deze regeling goed loopt en dat [minderjarige] gebaat is bij de rust, structuur en duidelijkheid die deze regeling geeft.
4.18
Het voornaamste argument van de man om nu een co-ouderschapsregeling te vragen is, zo begrijpt de rechtbank, gelegen in de – naar eigen zeggen van de man al langer bestaande – wens van man om een grotere rol in het dagelijkse leven van [minderjarige] te spelen. De man vindt dat hij te weinig mee krijgt van het leven van [minderjarige] en heeft het gevoel te veel aan de zijlijn te staan. Hoewel de rechtbank deze wens van de vader begrijpt, ziet zij hierin geen reden om de huidige zorgregeling te wijzigen in een co-ouderschapsregeling of in een andere, uitgebreidere zorgregeling. Niet weersproken is dat de man zijn wens om meer zorg voor [minderjarige] op zich te nemen nooit eerder tegenover de vrouw heeft geuit. Ook is niet gebleken dat de man eerder pogingen heeft ondernomen om een grotere rol in het leven van [minderjarige] te krijgen. Aanvankelijk liep de weekendregeling van donderdagmiddag tot maandagmorgen. Vanwege het werk van de man is deze is de eindtijd van de regeling op een gegeven moment aangepast van maandagmorgen naar zondagavond. Toen later bij de man vanwege een nieuwe aanpassing van zijn werkrooster opnieuw de mogelijkheid ontstond om de eindtijd terug te wisselen naar maandagochtend, heeft de man kennelijk geen reden gezien om dit bij de vrouw bespreekbaar te maken. Daarnaast is gebleken dat het zwaartepunt van de zorg voor [minderjarige] tot op heden altijd bij de vrouw heeft gelegen. De vrouw plant al jaren alle afspraken voor [minderjarige] en begeleidt hem daarin. Door de vrouw zijn meerdere voorbeelden genoemd van situaties in de afgelopen periode waarin zij de man in de gelegenheid heeft gesteld om een actievere rol in het leven van [minderjarige] te spelen, zoals met de zwemlessen, de fysiotherapie en school. De man heeft echter, ondanks de inspanningen van de vrouw, al deze kansen om een grotere rol in het dagelijkse leven van [minderjarige] te spelen onbenut gelaten. De rechtbank heeft verder niet de indruk gekregen dat de man een goed beeld heeft bij en overziet wat er allemaal van hem wordt verwacht als hij meer zorg voor [minderjarige] op zich zou nemen. Op vragen van de rechtbank aan de man over hoe hij de dagelijkse zorg voor [minderjarige] voor zich ziet in het geval een co-ouderschap wordt vastgesteld, bijvoorbeeld op het gebied van school, sportactiviteiten en de gevolgen van de diagnose autisme bij [minderjarige] , heeft de man in ieder geval geen (duidelijk) antwoord kunnen geven. De man heeft, desgevraagd, ter zitting bevestigd dat zijn verzoek tot uitbreiding van de zorgregeling vooral is ingediend met het oog op het door de vrouw ingediende verhuisverzoek en daarbij is ingegeven door zijn gevoel om (het contact met) [minderjarige] na een verhuizing kwijt te raken. Dat de man dit gevoel heeft, is begrijpelijk. Echter wil de rechtbank benadrukken dat met een afwijzing van het verhuisverzoek van de vrouw het huidige contact tussen de man en [minderjarige] is gewaarborgd.
4.19
Zoals al eerder aangegeven gebeurt er op dit moment al veel in het leven van [minderjarige] . Ook om die reden vindt de rechtbank dat (ook nog) een wijziging van de zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] is. Daarnaast vindt de rechtbank dat er op dit moment onvoldoende basis is voor een uitbreiding van de zorgregeling vanwege het gebrek aan een goede onderlinge communicatie tussen de ouders. Zeker bij een co-ouderschap is het van groot belang is dat de ouders, in ieder geval met betrekking tot [minderjarige] , overleg met elkaar (kunnen) voeren en afspraken (kunnen) maken. Duidelijk is dat dit partijen al langere tijd niet (goed) (meer) lukt en ook dat [minderjarige] daar zichtbaar last van heeft. Door de man is in dit verband aangegeven dat [minderjarige] bijvoorbeeld steeds meer moeite heeft met afscheid nemen na het omgangsweekend. Beide partijen lijken zich op dit moment niet (voldoende) te realiseren wat de slechte verhoudingen tussen hen voor [minderjarige] betekenen. Partijen zullen, ook nu er geen co-ouderschapsregeling wordt vastgesteld, in het belang van [minderjarige] moeten gaan (en blijven) investeren in hun onderlinge communicatie en samenwerking. Partijen moeten nog jaren met elkaar verder, niet als (ex-)partners, maar als ouders van [minderjarige] , voor wie zij beide verantwoordelijk zijn en ten aanzien van wie zij de komende jaren – in onderling overleg – nog veelvuldig afspraken zullen moeten maken en belangrijke beslissingen zullen moeten nemen. Met een beslissing van de rechtbank in deze zaak, zijn de communicatieproblemen tussen de ouders niet opgelost. De rechtbank dringt er bij partijen dan ook op aan om, bij voorkeur met behulp van een professionele derde, in het belang van [minderjarige] aan hun communicatie te gaan werken.
4.2
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst de verzoeken van beide partijen af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Voorn, voorzitter, Hendriks en Van der Pols, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2025 in aanwezigheid van mr. Lavrijssen, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.