ECLI:NL:RBZWB:2025:7676

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
23/11411
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en belastingrentebeschikking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2025, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.035, met een belastingrentebeschikking van € 20. Na bezwaar van belanghebbende werd de naheffingsaanslag verminderd met € 489. De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. M.U. Sahin en de inspecteur door twee andere gemachtigden.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking onterecht waren en vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.463. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de belastingrente ook dienovereenkomstig moet verlagen. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarvan € 143 voor rekening van de inspecteur en € 857 voor de Staat. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur tot het betalen van proceskosten aan belanghebbende ter hoogte van € 3.108. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.035. Gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslag is € 20 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd met € 489.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moeten worden verklaard en dat de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking moeten worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 6 september 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Land Rover – Range Rover Sport met VIN-nummer [nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 12.863.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [taxateur] van 5 september 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 78.203, gebaseerd op een koerslijst van Xray. De taxateur heeft een schadebedrag van € 12.317 geconstateerd en daarvan € 10.469 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Ook is een bedrag van € 7.820 wegens een schadeverleden in aanmerking genomen. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 59.913.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 15 september 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 77.918 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 17.898. Met dagtekening 7 april 2023 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 5.035 aan verschuldigde Bpm. Daarbij is € 20 belastingrente in rekening gebracht.
3.4.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is gegrond verklaard. De inspecteur heeft de bruto Bpm aangepast volgens de NEDC-uitstoot en het tarief per 1 januari 2020. Hij heeft de naheffingsaanslag om die reden verminderd met € 489. Aan belanghebbende is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 592.

Overwegingen

4. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of de zogenoemde herleidingsmethode kan worden toegepast, de waardevermindering wegens schade en de hoogte van de proceskostenvergoeding.
4.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat kan worden uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 169.052, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 77.918 en een bruto Bpm van € 37.593.
Herleidingsmethode
4.2.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2025 [1] slaagt de beroepsgrond van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode niet.
Schade en schadeverleden
4.3.
De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het doen van aangifte sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de auto reeds twee jaar oud is en de kilometerstand 49.628 bedraagt zodat het niet onlogisch is dat de auto gebruikssporen heeft.
4.4.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking te nemen aangezien dit verder niet door belanghebbende is onderbouwd.
4.5.
Al hetgeen de inspecteur met betrekking tot het taxatierapport heeft gesteld hoeft dan geen behandeling meer.
Hoogte naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking
4.6.
Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 169.052, een handelsinkoopwaarde van € 77.918 en een bruto Bpm van € 37.593 berekent de rechtbank de verschuldigde Bpm op € 17.327. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 12.863 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd naar € 4.464. De inspecteur heeft ter zitting verklaard in dit geval uit te komen op een naheffingsaanslag van € 4.463 zodat de rechtbank daarbij aansluit. De rechtbank vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig.
Immateriële schadevergoeding
4.7.
Belanghebbende heeft op 4 december 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 26 april 2023 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 10 november 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond zeven maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000.
4.9.
Omdat de bezwaarfase afgerond zeven maanden heeft geduurd en daarmee een maand te lang komt € 143 (1/7e) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 857) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten.
5.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. [2] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.
5.2.
De rechtbank merkt op dat in de bezwaarfase een kostenvergoeding is toegekend van € 592. Indien dit bedrag al aan belanghebbende is uitbetaald, komt het in mindering op de (nog) door de inspecteur te betalen proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.463;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 143;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 857;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 10 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1134.
3.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.