ECLI:NL:RBZWB:2025:7714

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
02-362688-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van 755 kilogram cocaïne

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van ongeveer 755 kilogram cocaïne. De verdachte heeft gezwegen over zijn betrokkenheid, maar de rechtbank heeft op basis van het bewijs vastgesteld dat hij medepleger was van de invoer. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging is gewijzigd en de rechtbank heeft geoordeeld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 13 november 2024 bij een overslagbedrijf tussen een lading bananen twee pallets met cocaïne zijn aangetroffen. De verdachte en een medeverdachte hebben ervoor gezorgd dat deze pallets bij de lading bananen kwamen te staan, met de intentie om de cocaïne verder te vervoeren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en heeft een gevangenisstraf van 45 maanden opgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de verklaring van de medeverdachte onbetrouwbaar te achten en heeft de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de criminele organisatie meegewogen in de strafoplegging. De voorlopige hechtenis is met ingang van de uitspraak geschorst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-362688-24
vonnis van de meervoudige kamer van 11 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen ongeveer 755 kilo cocaïne heeft ingevoerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat het wettige bewijs daarvoor ontbreekt. De verdediging meent dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met medeverdachten én dat het voor medeplegen vereiste dubbele opzet ontbreekt. Over de door [medeverdachte] afgelegde verklaring heeft de verdediging aangevoerd dat de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van die verklaring ter discussie staat en dat die verklaring ook essentiële tegenstrijdigheden bevat. De verdediging heeft daarom verzocht de verklaring van [medeverdachte] uit te sluiten van het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat op 13 november 2024 bij [bedrijf] tussen een lading bananen twee pallets zijn aangetroffen met daarin ongeveer 755 kilogram cocaïne. Deze twee pallets waren gelost uit het [schip] . Dit schip was op 12 november 2024 aangemeerd en afkomstig uit [land] . Naar het oordeel van de rechtbank is ook vast komen te staan dat verdachte en [medeverdachte] er gezamenlijk voor hebben gezorgd dat deze pallets bij een andere lading bananen kwam te staan die op het punt stond het terrein van [bedrijf] te verlaten en verder te worden vervoerd. [medeverdachte] richtte zich al vanaf de dag van de aankomst van de lading -waartussen de cocaïne zat- op de plaats waar deze pallets zich bevonden en waar ze zouden komen te staan en deelde die informatie ook. Het ‘rommelen’ met de pallets vond plaats na 16.00 uur, het tijdstip waarop de laadploeg in terminal 6 was gestopt met werken. Door [medeverdachte] werd kort na dat tijdstip, om 16.04 uur, een foto gemaakt van de tablet die op de heftruck van verdachte zat en op die tablet was op de groen gearceerde bovenste regel de barcode van één van de “drugspallets” te zien. Deze foto deelde [medeverdachte] met de jongens die hem benaderd hadden om informatie te verstrekken en die hadden gezegd dat er cocaïne in de pallets zat. Rond dat tijdstip werd door het [transportbedrijf] tot drie keer toe toegang tot het terrein van [bedrijf] gevraagd om een transport te laden. Verdachte zorgde ervoor dat de pallets met cocaïne gereed kwamen te staan om afgevoerd te worden en [medeverdachte] schermde ondertussen het zicht op verdachte af.
De rechtbank leidt uit de Snapchats tussen verdachte en [medeverdachte] , kort na de ontdekking van de cocaïne, af dat deze gaan over het verwijderen van informatie die de politie naar hen zou kunnen leiden. [medeverdachte] start deze conversatie, stelt verdachte gerust en stuurt een hartje waarna verdachte dit met een hartje beantwoordt en aangeeft dat hij Snap verwijdert, wat dan kennelijk niet lukt. Ook het nadien niet meer aantreffen van een telefoon bij verdachte plaatst de rechtbank in dat licht.
De rechtbank is van oordeel dat tussen verdachte en [medeverdachte] sprake was van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking, die gericht was op de verlengde invoer van de aangetroffen cocaïne, dat het medeplegen wettig en overtuigend bewezen kan worden. De bijdrage van verdachte is daarvoor ook meer dan van voldoende gewicht. Verdachte haalt met zijn heftruck twee pallets weg bij een lading die kort daarop zal worden opgehaald en verwisselt deze voor de drugspallets, terwijl [medeverdachte] met zijn heftruck het zicht op verdachte belemmert. De rechtbank beziet dit in samenhang met de verklaring van [medeverdachte] dat hem was verteld dat er cocaïne in de pallets zat en genoemde Snapchatberichten tussen de beide verdachten. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat beide verdachten wetenschap van en beschikkingsmacht hadden over de in de pallets verstopte cocaïne. De rechtbank ziet in de door de verdediging aangevoerde argumenten geen aanleiding om de verklaring van [medeverdachte] , waar deze de handelingen van verdachte betreft, onbetrouwbaar te achten. Dat [medeverdachte] op het moment dat hij zijn verklaring aflegde bekend was met de verklaring van [naam] en dat hij op 13 november 2024 op enig moment een tablet heeft gebruikt, vormt daarvoor onvoldoende grond. Daar komt bij dat de verklaring van [medeverdachte] op dit punt ondersteund wordt door overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op of omstreeks 13 november 2024 te [plaats] , gemeente Vlissingen
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 755 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Betreffende de strafmaat heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de ‘blanco’ justitiële documentatie van verdachte met betrekking tot de Opiumwet en dat deze strafzaak heeft geleid tot een relatiebreuk. Voorts heeft de verdediging gevraagd rekening te houden met de beperkte rol die verdachte heeft gehad. Op grond daarvan heeft de verdediging verzocht het onvoorwaardelijk deel van een op te leggen gevangenisstraf gelijk te stellen aan het voorarrest, althans dit zo beperkt mogelijk te houden, met daarbij eventueel de maximale werkstraf en een langere voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het invoeren van een zeer grote hoeveelheid, ongeveer 755 kilogram, cocaïne. Bij het overslagbedrijf [bedrijf] te [plaats] vormde verdachte met de medeverdachte een essentiële schakel bij het invoeren en doorvoeren van die forse hoeveelheid cocaïne. Bij de overslag van met name bananen uit Zuid-Amerika is de kans reëel dat in de lading verdovende middelen zijn verstopt en werknemers van [bedrijf] worden daar ook vooraf door de werkgever voor gewaarschuwd en op geïnstrueerd. Verdachte heeft zich laten verleiden om, samen met een ander, voor een criminele organisatie bij [bedrijf] uit een scheepslading pallets bananen, met daartussen pakketten cocaïne, apart te houden en klaar te zetten voor verder transport. Verdachte leverde daarmee een bijdrage aan de instandhouding van de grootschalige internationale handel in harddrugs. Gelet op de grote hoeveelheid cocaïne kan het niet anders dan dat deze hard-drugs bestemd waren voor verdere verspreiding en handel met als einddoel het gebruik van harddrugs door het individu. Omdat harddrugs stoffen bevatten die schadelijk zijn voor de gezondheid en sterk verslavend zijn, vormt het op de markt brengen van deze harddrugs een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Met de handel in drugs wordt bovendien veel geld verdiend. De wereld waarin verdachte zich aldus begaf, is er een van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarin intimidatie, geweld, aanslagen en liquidaties binnen eigen kring of tussen rivaliserende bendes niet worden geschuwd.
Verdachte heeft bij deze nadelige gevolgen kennelijk niet stilgestaan. Hij lijkt alleen bezig te zijn geweest met het op een gemakkelijke manier verdienen van vermoedelijk grote hoeveelheden geld.
De ernst van het bewezenverklaarde feit, de ernstige gevolgen daarvan en de rol die verdachte daarbij heeft gespeeld maken naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk.
Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank eventueel aanwezige omstandigheden die tot dit handelen hebben geleid of voortschrijdend inzicht of spijt nadien niet mee kunnen laten wegen, nu verdachte zich na zijn aanhouding steeds heeft beroepen op zijn zwijgrecht en ook op geen enkele wijze verantwoording heeft willen nemen voor zijn handelen. Ook betreffende zijn persoonlijke omstandigheden heeft verdachte weinig tot geen informatie willen geven en de rechtbank kan daar dan ook niet in zijn voordeel rekening mee houden.
Alles afwegend en kijkend naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden op zijn plaats is. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting van de samenleving waaraan verdachte (indirect) heeft bijdragen. Anderzijds heeft het opleggen van vrijheidsstraffen tot doel recidive te voorkomen en anderen ervan te weerhouden zich met georganiseerde criminaliteit in te laten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De voorlopige hechtenis

7.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, subsidiair de voorlopige hechtenis bij de uitspraak opnieuw te schorsen. Verdachte heeft zich aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden en heeft nog onverminderd persoonlijke belangen bij een schorsing. Daarom is er naar de mening van de verdediging voldoende reden om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen nu de ernstige bezwaren en de grond (recidive) voor die voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig zijn. De voorlopige hechtenis is eerder door de rechtbank tot vandaag geschorst en de rechtbank komt nu tot het opleggen aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ook in dat geval moet naar het oordeel van de rechtbank op grond van de actuele situatie een afweging worden gemaakt of het aflopen van de schorsing nog steeds noodzakelijk is of dat, zoals ook door de raadsman is verzocht, een nieuwe schorsing is aangewezen. Daarbij moet een belangenafweging worden gemaakt tussen de belangen van strafvordering en de belangen van de verdachte. Enerzijds komt met dit veroordelend vonnis een groter gewicht toe aan de grond die aan het bevel voorlopige hechtenis ten grondslag ligt. Anderzijds betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte zich naar het laat aanzien
heeft gehouden aan de voorwaarden die verbonden waren aan de schorsing van de voorlopige hechtenis. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van vandaag opnieuw moet worden geschorst.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 45 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- schorst de voorlopige hechtenis met ingang vanaf heden, 11 november 2025.
(deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd)
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 november 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 13 november 2024 te [plaats] , gemeente Vlissingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder als
bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 755 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )