ECLI:NL:RBZWB:2025:7715

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
02-362679-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van 755 kilogram cocaïne

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2025 uitspraak gedaan tegen een verdachte die deels heeft bekend een rol te hebben gespeeld bij de invoer van ongeveer 755 kilogram cocaïne. De rechtbank oordeelt dat de verdachte moet worden gezien als medepleger van de invoer en legt een gevangenisstraf op van 39 maanden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 oktober 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en de verdachte is beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte verantwoordelijk was voor het verplaatsen van de cocaïne tussen een lading bananen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen en de verklaringen van de verdachte en medeverdachte in overweging genomen en concludeert dat er sprake was van een nauwe samenwerking gericht op de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 39 maanden. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard en de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-362679-24
vonnis van de meervoudige kamer van 11 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 oktober 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen ongeveer 755 kilo cocaïne heeft ingevoerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte heeft verklaard en zichzelf daarbij ook heeft belast. Verdachte heeft erkend enige informatie te hebben doorgespeeld. De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde, omdat de medeplichtigheid niet aan hem ten laste is gelegd en hij niet kan worden gezien als medepleger.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat op 13 november 2024 bij [bedrijf] tussen een lading bananen twee pallets zijn aangetroffen met daarin ongeveer 755 kilogram cocaïne. Deze twee pallets waren gelost uit het [schip] . Dit schip was op 12 november 2024 aangemeerd en afkomstig uit [land] . Naar het oordeel van de rechtbank is ook vast komen te staan dat verdachte en [medeverdachte] er gezamenlijk voor hebben gezorgd dat deze pallets, bij een andere lading bananen kwamen te staan die op het punt stond het terrein van [bedrijf] te verlaten en verder te worden vervoerd. Verdachte richtte zich al vanaf de dag van de aankomst van de lading -waartussen de cocaïne zat- op de plaats waar deze pallets zich bevonden en waar ze zouden komen te staan en deelde die informatie ook. Het ‘rommelen’ met de pallets vond plaats na 16.00 uur, het tijdstip waarop de laadploeg in terminal 6 was gestopt met werken. Door verdachte werd kort na dat tijdstip, om 16.04 uur, een foto gemaakt van de tablet die op de heftruck van [medeverdachte] zat. Op die tablet was op de groen gearceerde bovenste regel de barcode van één van de “drugspallets” te zien. Deze foto deelde hij met de jongens die hem benaderd hadden om informatie te verstrekken en die hadden gezegd dat er cocaïne in de pallets zat. Rond dat tijdstip werd door het [transportbedrijf] tot drie keer toe toegang tot het terrein van [bedrijf] gevraagd om een transport te laden. [medeverdachte] zorgde ervoor dat de pallets met cocaïne gereed kwamen te staan om afgevoerd te worden en verdachte schermde ondertussen het zicht op [medeverdachte] af. De rechtbank leidt uit de Snapchats tussen verdachte en [medeverdachte] , kort na de ontdekking van de cocaïne, af dat deze gaan over het verwijderen van informatie die de politie naar hen zou kunnen leiden. Verdachte start deze conversatie, stelt [medeverdachte] gerust en stuurt een hartje waarna [medeverdachte] dit met een hartje beantwoordt. De rechtbank is op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat tussen verdachte en [medeverdachte] sprake was van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking die gericht was op de verlengde invoer van de aangetroffen cocaïne dat het medeplegen wettig en overtuigend bewezen kan worden. De bijdrage van verdachte is daarvoor ook meer dan van voldoende gewicht. Daarnaast hadden verdachte en [medeverdachte] , zo blijkt uit de verklaring van verdachte en de uiterlijke verschijningsvorm, beiden wetenschap van en beschikkingsmacht over de in de pallets verstopte cocaïne, nu hun bijdrage er uit bestond om de twee pallets met daarin de cocaïne bewust bij andere pallets te plaatsen die voor verder transport klaar stonden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op of omstreeks 13 november 2024 te [plaats] , gemeente Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 755 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Betreffende de strafmaat heeft de verdediging aangevoerd dat de rol van verdachte bij het bewezenverklaarde gering is geweest en zeer stevig tegen de medeplichtigheid aan schuurt. Ook werd verdachte door de criminele organisatie onder druk gezet en bedreigd. In het voordeel van verdachte moet er volgens de verdediging rekening mee worden gehouden dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en openheid van zaken heeft gegeven. Verdachtes moeder is tijdens zijn detentie overleden. Sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is hij niet in aanraking geweest met politie en justitie. Op grond van dit alles ziet de verdediging voldoende redenen om een groot deel van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het invoeren van een zeer grote hoeveelheid, ongeveer 755 kilogram, cocaïne. Bij het [bedrijf] te [plaats] vormde verdachte met de medeverdachte een essentiële schakel bij het invoeren en doorvoeren van die forse hoeveelheid cocaïne. Bij de overslag van met name bananen uit Zuid-Amerika is de kans reëel dat in de lading verdovende middelen zijn verstopt en werknemers van [bedrijf] worden daar ook vooraf door de werkgever voor gewaarschuwd en op geïnstrueerd. Verdachte heeft zich laten verleiden om samen met een ander, voor een criminele organisatie, bij [bedrijf] uit een scheepslading pallets bananen, met daartussen pakketten cocaïne, apart te houden en klaar te zetten voor verder transport. Verdachte leverde daarmee een bijdrage aan de instandhouding van de grootschalige internationale handel in harddrugs. Gelet op de grote hoeveelheid cocaïne kan het niet anders dan dat deze harddrugs bestemd waren voor verdere verspreiding en handel met als einddoel het gebruik van harddrugs door het individu. Omdat harddrugs stoffen bevatten die schadelijk zijn voor de gezondheid en sterk verslavend zijn, vormt het op de markt brengen van deze harddrugs een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Met de handel in drugs wordt bovendien veel geld verdiend. De wereld waarin verdachte zich aldus begaf, is er een van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarin intimidatie, geweld, aanslagen en liquidaties binnen eigen kring of tussen rivaliserende bendes niet worden geschuwd. Verdachte heeft aan den lijve ondervonden dat wanneer je je eenmaal in die wereld begeeft, het erg lastig is om je er weer aan te onttrekken.
Verdachte heeft bij deze nadelige gevolgen kennelijk niet stilgestaan. Hij is alleen bezig geweest met het op een gemakkelijke manier kunnen verdienen van vermoedelijk grote hoeveelheden geld.
De ernst van het bewezenverklaarde feit, de ernstige gevolgen daarvan en de rol die verdachte daarbij heeft gespeeld maken naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk.
Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank uitdrukkelijk mee laten wegen dat het verdachte is geweest die -weliswaar met het wat kleiner maken van zijn eigen rol- openheid van zaken heeft gegeven. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals zijn moeilijke thuissituatie toen hij werd benaderd en het verliezen van zijn moeder tijdens zijn detentie. Dat verdachte op enig moment onder druk is gezet om meer risicovolle handelingen voor de criminele organisatie te verrichten, acht de rechtbank op zich geloofwaardig. Verdachte schuwde die handelingen echter vooral uit angst om ontdekt te worden. Dat hij morele bezwaren had om die handelingen te verrichten of dat hij helemaal niets meer wilde doen is niet gebleken. Hij negeerde de instructie van [bedrijf] om het te melden als je benaderd wordt, omdat hij wat bij wilde verdienen. De rechtbank zal de omstandigheid dat druk werd uitgeoefend daarom maar beperkt meewegen.
Alles afwegend en kijkend naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden op zijn plaats is. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting van de samenleving waaraan verdachte (indirect) heeft bijdragen. Anderzijds heeft het opleggen van vrijheidsstraffen tot doel recidive te voorkomen en anderen ervan te weerhouden zich met georganiseerde criminaliteit in te laten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en het feit is begaan of voorbereid met behulp van die voorwerpen.

8.De voorlopige hechtenis

8.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, subsidiair de voorlopige hechtenis bij de uitspraak opnieuw te schorsen. Verdachte heeft in de schorsing een heftig motorongeluk gehad en zit nu in een revalidatieproces. Indien verdachte opnieuw voorlopig gehecht wordt, zal dit zijn revalidatieproces flink doorkruisen. Verdachte heeft zich voorts aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden en daarom is er naar de mening van de verdediging voldoende reden om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen, nu de ernstige bezwaren en de grond (recidive) voor die voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig zijn. De voorlopige hechtenis is eerder door de rechtbank tot vandaag geschorst en de rechtbank komt nu tot het opleggen aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ook in dat geval moet naar het oordeel van de rechtbank op grond van de actuele situatie een afweging worden gemaakt of het aflopen van de schorsing nog steeds noodzakelijk is of dat, zoals ook door de raadsman is verzocht, een nieuwe schorsing is aangewezen. Daarbij moet een belangenafweging worden gemaakt tussen de belangen van strafvordering en de belangen van de verdachte. Enerzijds komt met dit veroordelend vonnis een groter gewicht toe aan de grond die aan het bevel voorlopige hechtenis ten grondslag ligt. Anderzijds betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte zich naar het laat aanzien heeft gehouden aan de voorwaarden die verbonden waren aan de schorsing van de voorlopige hechtenis. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de voorlopige hechtenis, gelet ook op de medische toestand van verdachte, met ingang van vandaag opnieuw moet worden geschorst.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 39 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 2 mobiele telefoons (goednummers PL2000-ZBNBB24023_834370 en PL2000-ZBNBB24023_834371);
Voorlopige hechtenis
- schorst de voorlopige hechtenis met ingang vanaf heden, 11 november 2025.
(deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd)
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 november 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 13 november 2024 te [plaats] , gemeente Vlissingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder als
bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 755 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )