ECLI:NL:RBZWB:2025:7732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
02-131066-25 en 02-239444-25 (ttzgev.)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, bezit vuurwapen, munitie, harddrugs en mishandeling met geslaagd beroep op noodweerexces

Op 12 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met een vuurwapen, bezit van een vuurwapen en munitie, bezit van harddrugs en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte op basis van de tenlastelegging en de bewijsvoering veroordeeld voor de feiten 1, 4 en 5 onder parketnummer 02-131066-25, en het meer subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 02-239444-25. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 maart 2025 [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een vuurwapen, en op 18 april 2025 [slachtoffer 2] heeft mishandeld en autoruiten heeft vernield. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling van [slachtoffer 2] en de mishandeling van [slachtoffer 3] onder parketnummer 02-239444-25, omdat niet kon worden bewezen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt, waardoor hij voor de feiten 2 en 3 meer subsidiair niet strafbaar is. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een meldplicht. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-131066-25 en 02-239444-25 (ttzgev.)
Parketnummer TUL: 02-080835-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 november 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [locatie 1] ,
raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 oktober 2025, waarbij de officier van justitie mr. E. Kool en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Daarnaast zijn deze zaken gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak van verdachte bekend onder parketnummer 02-184198-25.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
parketnummer 02-131066-25
feit 1: op 31 maart 2025 [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een vuurwapen en daarbij bedreigende woorden heeft geuit;
feit 2: op 18 april 2025 een of meer autoruiten heeft vernield;
feit 3: op 18 april 2025 aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft gepoogd daartoe, dan wel dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 4: op 29 april 2025 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 5: op 29 april 2025 een hoeveelheid van 2,56 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
parketnummer 02-239444-25
op 19 augustus 2025 [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft gepoogd daartoe, dan wel dat hij [slachtoffer 3] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle aan hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 02-131066-25
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van feit 1 wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2, feit 3 het meer subsidiaire feit, feit 4 en feit 5 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte komt echter een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe ten aanzien van feit 2 en feit 3 meer subsidiair. Verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 2. Voor feit 3 meer subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken ingeval hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt, dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging indien een geslaagd beroep op noodweerexces wordt aangenomen.
parketnummer 02-239444-25
De verdediging verzoekt de rechtbank primair om verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde wegens gebrek aan bewijs. Subsidiair verzoekt de verdediging alleen het meer subsidiaire feit, te weten de mishandeling van [slachtoffer 3] , bewezen te verklaren.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-131066-25
Feit 1
Op basis van de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 31 maart 2025 stond [slachtoffer 1] met andere personen, waaronder [getuige 1] en [getuige 2] , voor de deur bij de woning van de moeder van verdachte (moeder). Daar ontstond een confrontatie tussen [slachtoffer 1] en de moeder en stiefvader van verdachte, die uiteindelijk ontaardde in een ruzie. Op enig moment kwam verdachte naar beneden, liep naar de kelderkast en draaide zich in de richting van de voordeur, waarna de groep van [slachtoffer 1] wegrende. [slachtoffer 1] zag dat verdachte een zwart vuurwapen in zijn hand had, dit op haar richtte en daarbij de woorden “
Ik schiet jou de kanker in” uitte. Op het moment dat zij het vuurwapen zag, rende zij weg. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , die beiden verklaren over een (zwart) vuurwapen bij verdachte.
Verdachte ontkent [slachtoffer 1] te hebben bedreigd met een vuurwapen, maar verklaart dat hij een honkbalknuppel heeft gepakt uit de kelder. Eveneens ontkent hij de in de tenlastelegging opgenomen bedreigende woorden te hebben geuit. Op verzoek van de verdediging zijn zowel de moeder, [getuige 3] , zijnde de buurvrouw van verdachte, en [getuige 4] , zijnde de stiefvader van verdachte, bij de rechter-commissaris gehoord. De rechtbank stelt vast dat in deze verklaringen discrepanties op essentiële punten zitten. Immers, [getuige 3] verklaart niets over dreigen door verdachte, terwijl [getuige 4] en de moeder hebben verklaard dat zij verdachte woorden als “
Als jullie mijn moeder aanraken, sla ik jullie kapot!” hebben horen zeggen. Evenmin hebben [getuige 3] en [getuige 4] een honkbalknuppel bij verdachte gezien, terwijl verdachte en de moeder verklaren dat verdachte een honkbalknuppel pakte. Daarbij verklaart alleen de moeder dat zij wel de in de tenlastelegging opgenomen bedreigende woorden heeft gehoord, maar dat deze afkomstig waren uit de groep van [slachtoffer 1] . Het vorenstaande maakt dat de rechtbank geen waarde hecht aan de verklaringen van de moeder, [getuige 4] en [getuige 3] .
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een vuurwapen en daarbij de in de tenlastelegging opgenomen bedreigende woorden heeft geuit. De rechtbank gaat daarbij uit van de aangifte van [slachtoffer 1] , omdat deze verklaring op cruciale punten wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Daar komt bij dat de politie later ook daadwerkelijk een zwart vuurwapen bij verdachte heeft aangetroffen.
De rechtbank acht daarmee het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen.
Feiten 2 en 3
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 18 april 2025 bevond [slachtoffer 2] zich samen met een vriend in de [adres 1] ter hoogte van [huisnummer] , zijnde de woning van de moeder van verdachte. Op dat moment kwam verdachte aangefietst. [slachtoffer 2] sprak verdachte aan, waarna de vriend van [slachtoffer 2] uit de auto stapte en meteen met een honkbalknuppel op verdachte insloeg. Verdachte verdween enig moment in de woning van zijn moeder, kwam vervolgens terug naar buiten met een honkbalknuppel en sloeg op zijn beurt weer in op [slachtoffer 2] . Uit de camerabeelden volgt dat verdachte ook de linkerzijruit en achterruit van de auto van [slachtoffer 2] insloeg met de honkbalknuppel. Door toedoen van verdachte heeft [slachtoffer 2] letsel opgelopen, te weten een fractuur van de knokkel van de linkerpink. Verdachte bekent [slachtoffer 2] te hebben geslagen, maar stelt dat sprake was van een noodweersituatie. Voorts heeft verdachte bekend dat hij in de noodweersituatie de autoruiten van [slachtoffer 2] heeft vernield.
De vernieling (feit 2) kan bewezen worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van de ten laste gelegde zware mishandeling (feit 3) overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt uit de aangifte en verklaring van verdachte vast dat verdachte [slachtoffer 2] meermalen met een honkbalknuppel tegen diens armen/hand heeft geslagen.
-Zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich aldus handelend schuldig heeft gemaakt aan de zware mishandeling van [slachtoffer 2] , omdat uit het dossier niet blijkt dat [slachtoffer 2] door de klap van de honkbalknuppel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Niet blijkt dat de fractuur medisch ingrijpen vergde, en de genezingsduur was relatief beperkt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
- Poging tot zware mishandeling
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van een poging tot zware mishandeling moet sprake zijn geweest van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De rechtbank ziet in het handelen van verdachte geen vol opzet. De rechtbank moet daarom beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dat het gevolg (in dit geval zwaar lichamelijk letsel) zal intreden en de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Op grond van de bewijsmiddelen kan enkel worden vastgesteld dat verdachte met een honkbalknuppel tegen de armen van [slachtoffer 2] geslagen en heeft gedreigd met de honkbalknuppel. Niet kan worden vastgesteld dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] is ontstaan. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
- Mishandeling of noodweer
Een honorering van een noodweerverweer bij de onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling moet leiden tot vrijspraak. Daarnaast is een beroep op noodweerexces gedaan. Een bespreking van het beroep op noodweerexces dient normaliter bij de strafbaarheid van verdachte te worden behandeld. Om het vonnis leesbaar en overzichtelijk te houden, zal de rechtbank beide verweren hierna onder elkaar bespreken.
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan. Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), vereist dat er sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding, maar de enkele vrees daartoe is niet voldoende.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier in voldoende mate aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer 2] en diens vriend voor de deur van de woning bevonden en dat verdachte zich kort nadat hij door de vriend van [slachtoffer 2] werd aangevallen, heeft onttrokken uit de situatie, een honkbalknuppel uit de woning van zijn moeder heeft gepakt en [slachtoffer 2] met de honkbalknuppel heeft geslagen. Vervolgens heeft verdachte ook twee ruiten van de auto van [slachtoffer 2] ingeslagen, waarna [slachtoffer 2] wegreed. Hoewel in eerste instantie bij de deur van de woning sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, was deze aanranding reeds geëindigd op het moment dat verdachte het huis inliep. Verdediging tegen deze aanval was toen niet langer noodzakelijk en geboden en verdachte heeft de grenzen van noodzakelijke verdediging geschonden door [slachtoffer 2] daarna te slaan met de honkbalknuppel en de ruiten van diens auto te vernielen (niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit).
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de meer subsidiair onder feit 3 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Noodweerexces
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding van het lichaam van verdachte door [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] bij hem een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt. Hij heeft daarbij toegelicht dat hij door het handelen van [slachtoffer 2] en zijn vriend (opnieuw) werd herinnerd aan het schietincident op zijn vader uit 2013 als gevolg waarvan zijn vader een dwarslaesie vanaf de nek heeft opgelopen. [slachtoffer 2] is een vriend van degene die zijn vader heeft neergeschoten, en stond zomaar aan zijn deur. Deze verklaring komt de rechtbank niet vreemd voor gelet op de (belaste) voorgeschiedenis van verdachte. Dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging volgt niet alleen uit de verklaring van verdachte, maar ook uit de camerabeelden van het incident, die aan de processtukken zijn toegevoegd.
De rechtbank is dan ook met de verdediging van oordeel dat de overschrijding van de noodzakelijke verdediging een onmiddellijk gevolg is geweest van de bij verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte zal ten aanzien van de onder 2 en 3 meer subsidiair tenlastegelegde vernieling en mishandeling worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Feiten 4 en 5
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, en nu ter zake van deze feiten geen verweer is gevoerd door de verdediging acht de rechtbank voornoemde feiten wettig en overtuigend bewezen.
parketnummer 02-239444-25
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en [slachtoffer 3] zich op
19 augustus 2025 in de [straat] te [plaats] bevonden. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] volgt dat hij werd aangesproken door verdachte, waarna verdachte hem meteen een klap (met een boksbeugel) in het gezicht gaf. Door de klap viel [slachtoffer 3] op de grond. Op dat moment stond verdachte over [slachtoffer 3] heen en gaf hij hem nog enkele klappen tegen zijn buik. De verklaring van [slachtoffer 3] wordt, voor wat betreft het slaan tegen het lichaam, ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 5] , die ook verklaarde dat zij verdachte herkende omdat hij met haar dochter op de lagere school had gezeten. Door de klap in het gezicht heeft [slachtoffer 3] letsel opgelopen, te weten gebroken botjes in het aangezicht. Verdachte zegt ter plaatse te zijn geweest, maar ontkent [slachtoffer 3] te hebben mishandeld.
Dat verdachte [slachtoffer 3] een klap heeft gegeven met een boksbeugel volgt enkel uit de aangifte van [slachtoffer 3] , maar wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is hoe de geweldshandelingen van verdachte gekwalificeerd moeten worden.
-
Zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde geweldshandelingen op zichzelf genomen niet zwaar lichamelijk letsel opleveren, nu niet is gebleken dat deze medisch ingrijpen vergde en de geschatte duur van genezing enkele weken betrof. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
- Poging tot zware mishandeling
Van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling spreekt de rechtbank verdachte eveneens vrij, omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] .
- Mishandeling
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
t.a.v. parketnummer 02-131066-25
feit 1
op 31 maart 2025 te [adres 1] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een vuurwapen op haar te richten en daarbij te roepen "Ik schiet jou de kanker in".
feit 2
op 18 april 2025 te [adres 1] opzettelijk en wederrechtelijk autoruiten die aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft vernield.
feit 3 meer subsidiair
op 18 april 2025 te [adres 1] , [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een honkbalknuppel meermaals tegen de armen van die [slachtoffer 2] te slaan.
feit 4
op 29 april 2025 te [adres 1]
- een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd volautomatisch en semiautomatisch pistool van het merk Blow, type TR914, kaliber 7,65 mm browning, zijnde een vuurwapen geschikt
om automatisch te vuren, en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 stuks kogelpatronen van het merk S&B van het kaliber 7,65 mm browning voorhanden heeft gehad.
feit 5
op 29 april 2025 te [adres 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,56 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
t.a.v. parketnummer 02-239444-25
op 19 augustus 2025 te [adres 1] [slachtoffer 3] heeft mishandeld, door meermaals met zijn vuisten in de buik en
eenmaalop het oog van die [slachtoffer 3] te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is in de zaak met parketnummer 02-131066-25 ten aanzien van feiten 2 en 3 meer subsidiair - zoals hierboven al is overwogen - niet strafbaar, omdat hem een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Voor wat betreft de feiten 1, 4 en 5, en het feit onder het parketnummer 02-239444-25 is verdachte strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen ten aanzien van alle feiten gezamenlijk een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Zij verzoekt aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te koppelen zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de klinische opname, nu een indicatiestelling van het IFZ ontbreekt.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij een bewezenverklaring aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verder verzoekt de verdediging aan het voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden te koppelen zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de klinische opname. Omdat gevangenisstraf niet wenselijk is, heeft de verdediging gevraagd om aan verdachte daarnaast een taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, te weten een mishandeling, bedreiging met een vuurwapen, het bezit van een volautomatisch vuurwapen met bijbehorende munitie, en het bezit van een hoeveelheid cocaïne.
Met zijn handelen heeft verdachte allereerst inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 3] . Hij heeft pijn en letsel opgelopen als gevolg van de onverhoedse aanval van verdachte. Het geweld heeft zich op klaarlichte dag in het openbaar, op straat in een woonwijk, afgespeeld in het zicht van meerdere buurtbewoners. Een dergelijk gewelddadig feit op een openbare plaats veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid, ook bij ooggetuigen en de rest van de samenleving. Dat geldt ook voor de bedreiging met een vuurwapen van [slachtoffer 1] in het bijzijn van anderen.
Daarnaast wordt opgemerkt dat het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen met zich meebrengt, waartegen moet worden opgetreden. Tevens kunnen harddrugs, zoals cocaïne, gezondheidsschade toebrengen aan gebruikers daarvan en kunnen zij leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaat het gebruik van drugs niet zelden gepaard met allerlei vormen van criminaliteit, hetgeen zorgt voor overlast voor de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 24 september 2025, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet voor soortgelijke feiten. Wel blijkt dat verdachte onderhavige feiten heeft gepleegd in een nog lopende proeftijd. Dat heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht dit zorgelijk.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies over verdachte van 15 oktober 2025, waaruit volgt dat sprake is van een hoog recidiverisico. Het psychosociaal functioneren van verdachte baart de reclassering zorgen, omdat hij laat zien dat hij conflicten niet uit de weg gaat. Traumatische gebeurtenissen uit het verleden lijken voornamelijk op de voorgrond te staan. De reclassering adviseert bij een veroordeling van verdachte aan hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met de slachtoffers en dagbesteding. De reclassering adviseert deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard om zich aan alle voorwaarden te houden.
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf ten slotte rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS voor de straftoemeting.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt. Zij zal dan ook aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf benadrukt de ernst van de feiten en vormt een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. De rechtbank ziet aanleiding de door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden, met uitzondering van de klinische opname. Daarnaast moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet daarop zal de rechtbank ook bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist omdat zij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie en verdachte van 2 bewezenverklaarde feiten wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1.
De onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer. De voorwerpen zijn hiervoor vatbaar en het wordt passend geacht om die voorwerpen te onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
[slachtoffer 1] (parketnummer 02-131066-25) – feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 2.500,00 voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de benadeelde partij recht heeft op een immateriële schadevergoeding. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 750,00. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, omdat (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering vergt nader onderzoek, dat naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 31 maart 2025.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.(vul naam in van de benaddelde partij met alleen voorletters)
8.2.
[slachtoffer 2] (parketnummer 02-131066-25) – feiten 2 en 3
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 500,00 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade voor feit 2 en 3.
Nu verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor feit 2 en 3 (meer subsidiair), volgt er geen veroordeling omdat schuld (in de zin van verwijtbaarheid) ontbreekt. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 60 uren en de voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 september 2024 ten uitvoer zullen worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging, voor zover deze ziet op de voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie worden toegewezen.
Voor zover de vordering ziet op de ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt deze afgewezen, omdat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk feit waarvoor deze maatregel eerder door de rechtbank in voorwaardelijke zin is opgelegd.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57, 285, 300, en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02-131066-25 onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feit en van het onder parketnummer 02-239444-25 onder primair en subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
t.a.v. parketnummer 02-131066-25
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gerichtfeit 2: vernieling van een goedfeit 3 meer subsidiair: mishandeling
feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en
het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
feit 5: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
t.a.v. parketnummer 02-239444-25 meer subsidiair
mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar voor de feiten 1, 4 en 5 onder parketnummer 02-131066-25 en het meer subsidiair tenlastegelegde onder parketnummer 02-239444-25;
Ontslag van alle rechtsvervolging
- verklaart
verdachte niet strafbaarvoor het onder parketnummer 02-131066-25 onder 2 en onder 3 meer subsidiair bewezen verklaarde
en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat:
* verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron [locatie 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* verdachte zich, indien de reclassering het nodig acht, laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* verdachte verblijft, indien de reclassering het nodig acht, bij het RIBW of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] (geboren [1991] ), zolang de reclassering dit verbod nodig vindt;
* verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 3] (geboren [2006] ), zolang de reclassering dit verbod nodig vindt;
* verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
van rechtswege gelden de volgende voorwaarden:
* verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 750,00, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 maart 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] ,
€ 750,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 maart 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
15 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de volgende voorwerpen:
* 1 STK Geweer (Omschrijving: PL2000-2025101957-G2854673 Alarmgeweer, Zwart, merk: Blow);
* 3 STK Munitie (Omschrijving: PL2000-2025101957-G2854830 Kogelpatroon, Goudkleurig, merk: S&B 765 Browning);
Vordering tot tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke straf, die bij vonnis van 30 september 2024 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-080835-24, een gedeelte
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, bij niet verrichten te vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mr. D.H. Hamburger en
mr. B. Akdikan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 november 2025.
De oudste en jongste rechter, evenals de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
t.a.v. 02-131066-25
1
hij op of omstreeks 31 maart 2025 te [plaats] , althans in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op haar te
richten en daarbij te roepen "Ik schiet jou de kanker in", althans woorden van
gelijke dreigende aard en/of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 18 april 2025 te [plaats] , althans in Nederland
opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere autoruit(en), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 18 april 2025 te [plaats] , althans in Nederland,
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken hand, heeft toegebracht door met
een honkbalknuppel meermaals in de richting van het hoofd en/of tegen de armen
van die [slachtoffer 2] te slaan;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2025 te [plaats] , althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermaals met een honkbalknuppel - in de richting van het hoofd en/of tegen de
armen van die [slachtoffer 2] - heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2025 te [plaats] , althans in Nederland,
A.J.A.M. heeft mishandeld door met een honkbalknuppel meermaals in de richting
van het hoofd en/of tegen de armen van die [slachtoffer 2] te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken hand, ten gevolge
heeft gehad
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 29 april 2025 te [plaats] , althans in Nederland,
- een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een (omgebouwd) volautomatisch en semiautomatisch pistool, van het
merk Blow, type TR914, kaliber 7,65 mm browning, zijnde een vuurwapen geschikt
om automatisch te vuren, en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
3 stuks, kogelpatronen van het merk S&B van het kaliber 7,65 mm browning
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
5
hij op of omstreeks 29 april 2025 te [plaats] , althans in Nederland,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 2,56 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
t.a.v. 02-239444-25
hij op of omstreeks 19 augustus 2025 te [plaats] , althans in Nederland,
aan een ander, te weten [slachtoffer 3] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door meermaals, althans eenmaal, met
een boksbeugel, althans een hard voorwerp en/of zijn vuisten/handen in de buik
en/of in het gezicht en/of op het oog van die [slachtoffer 3] te slaan;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 augustus 2025 te [plaats] , althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een ander, te weten [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
verdachte heeft meermaals, althans eenmaal, met een boksbeugel, althans een hard
voorwerp en/of zijn vuisten/handen in de buik en/of in het gezicht en/of op het oog
van die [slachtoffer 3] geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 augustus 2025 te [plaats] , althans in Nederland,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld, door meermaals, althans eenmaal, met een
boksbeugel, althans een hard voorwerp en/of zijn vuisten/handen in de buik en/of
in het gezicht en/of op het oog van die [slachtoffer 3] te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)