Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden. De gedraging vond plaats op 30 november 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 3 januari 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Echter, de kantonrechter heeft ook geconstateerd dat de hoorplicht is geschonden, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden door de officier van justitie. Dit is in strijd met de wet en leidt tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie.
Daarnaast is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer dan twee jaar heeft geduurd. De kantonrechter heeft daarom besloten de boete te matigen met 25% vanwege de schending van de hoorplicht en nogmaals met 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd en het bedrag dat betrokkene te veel heeft betaald, moet worden terugbetaald. De kantonrechter heeft de boete vastgesteld op € 56,25, met € 9,- aan administratiekosten, en gelast dat € 43,75 aan betrokkene wordt terugbetaald.