ECLI:NL:RBZWB:2025:7751

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
25/335
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 1 februari 2023 een bijstandsuitkering ontving op basis van de Participatiewet, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Dit besluit, dat op 5 december 2024 werd genomen, hield in dat de bijstandsuitkering over verschillende periodes werd ingetrokken en dat er bedragen aan bijstand teruggevorderd moesten worden. De rechtbank heeft op 30 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenverplichting had geschonden door geen relevante bankafschriften en andere gevraagde documenten in te leveren. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand over de periode van 1 april 2023 tot en met 31 mei 2023 niet kon worden vastgesteld. De rechtbank stelde vast dat de intrekking van de bijstandsuitkering op basis van artikel 54 van de Participatiewet gerechtvaardigd was. Echter, de rechtbank vernietigde het besluit van het college voor zover het de intrekking van de bijstand vanaf 12 maart 2024 betrof, omdat het college niet had aangetoond dat de gevraagde gegevens essentieel waren voor de beoordeling van het recht op bijstand.

De rechtbank heeft het college opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van de bijstand vanaf 12 maart 2024 en heeft het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Josten op 11 november 2025 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/335 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.

Procesverloop

1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 december 2024 (bestreden besluit).
1.1.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en mr. A.D.M. Rombouts namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres ontving sinds 1 februari 2023 een uitkering op basis van de Participatiewet naar de norm van een alleenstaande. Naar aanleiding van door eiseres ingeleverde bankafschriften is eind 2023 een onderzoek ingesteld. Vervolgens heeft het college met een besluit van 20 december 2023 (primair besluit I) het recht op bijstand over de periode van 1 april 2023 tot en met 31 mei 2023 ingetrokken. Met een besluit van 6 februari 2024 (primair besluit II) is de aan eiseres over de periode van 1 april 2023 tot en met 31 mei 2023 ten onrechte betaalde bijstand tot een bedrag van € 2.391,32 netto teruggevorderd.
2.1.
Het college heeft in een besluit van 3 april 2024 (primair besluit III) de bijstandsuitkering per 12 maart 2024 ingetrokken en daarnaast de bijstandsuitkering over de periode van 1 oktober 2023 tot en met 11 maart 2024 ingetrokken. In een besluit van 17 april 2024 (primair besluit IV) heeft het college de over de periode van 1 oktober 2023 tot en met 31 januari 2024 te veel betaalde bijstand tot een bedrag van € 5.440,43 bruto van eiseres teruggevorderd.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar tegen primair besluit IV gedeeltelijk gegrond verklaard. Het bedrag dat eiseres moet terugbetalen wordt verlaagd van € 5.440,43 naar € 1.172,60. Het bezwaar tegen de primaire besluiten I tot en met III is ongegrond verklaard.
3. Eiseres stelt in beroep dat in het bestreden besluit de grondslag is gewijzigd zonder dat zij in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren. Eiseres betwist dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden en er is volgens haar ten onrechte bijstand teruggevorderd.
Intrekking bijstand 1 april 2023 tot en met 31 mei 2023
4. De intrekking over deze periode is gebaseerd op artikel 54, derde lid, eerste volzin van de Participatiewet. Het college stelt zich op het standpunt dat uit het feit dat eiseres over het tweede kwartaal van 2023 omzetbelasting heeft teruggekregen blijkt dat in dat kwartaal activiteiten van inkoop en/of verkoop hebben plaatsgevonden. Eiseres heeft geen inkomsten/onkosten doorgegeven. Eiseres is gevraagd om alle bankafschriften van haar zakelijke rekening over 1 april 2023 tot en met 31 mei 2023 en een kopie aangifte en aanslag omzetbelasting 2e kwartaal 2023 te overleggen. Deze gegevens heeft zij niet ingeleverd. Eiseres heeft de inlichtingenverplichting geschonden en het recht op bijstand kan over de periode 1 april 2023 tot en met 31 mei 2023 niet worden vastgesteld, aldus het college.
4.1.
De rechtbank deelt niet het standpunt van eiseres dat in het bestreden besluit een wijziging van de grondslag heeft plaatsgevonden. Zowel in primair besluit I als in het bestreden besluit is de intrekking gebaseerd op artikel 54, derde lid, eerste volzin van de Participatiewet. De rechtbank stelt vast dat in een brief van 23 maart 2023 als verplichting is opgenomen dat eiseres maandelijks bewijs inlevert als zij inkomen heeft ontvangen (bv. loonstrook, contract) en dat zij maandelijks de opgave inkomsten/uitgaven als zelfstandig ondernemer inlevert. In het dossier zitten inkomstenverklaringen over de maanden april 2023 en mei 2023. Eiseres heeft hierop aangegeven dat zij in deze maanden geen inkomsten/kosten had met de toevoeging ‘opdracht is nog niet rond’. Nu de ontvangen teruggave van de omzetbelasting duidt op ondernemersactiviteiten, waarvan eiseres geen melding heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiseres is in bezwaar in de gelegenheid gesteld om de hiervoor onder 4. genoemde gegevens te overleggen. Zij heeft deze gegevens niet ingeleverd. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand over 1 april 2023 tot en met 31 mei 2023 niet worden vastgesteld en was het college gehouden om de bijstand over deze periode met toepassing van artikel 54, derde lid, eerste volzin van de Participatiewet in te trekken.
Herziening/Intrekking 1 oktober 2023 tot en met 11 maart 2024
5. De gemachtigde van eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze periode niet langer wordt betwist. De herziening/intrekking over deze periode behoeft dus geen verdere bespreking.
Intrekking vanaf 12 maart 2024
6. De intrekking vanaf 12 maart 2024 is gebaseerd op artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet. Het college heeft aangegeven dat eiseres in bezwaar alsnog haar bankafschriften over 1 oktober 2023 tot en met 31 januari 2024 heeft ingeleverd, maar niet de aan haar gevraagde bankafschriften over februari 2024. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld vanaf 12 maart 2024, aldus het college.
6.1.
Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand moet worden beoordeeld of de betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. In dit geval moet daartoe worden beoordeeld of eiseres binnen die termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Als dat niet het geval is, moet vervolgens worden nagegaan of zij hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld ontbreken als de gevraagde gegevens niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of als eiseres niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs over de gevraagde gegevens heeft kunnen beschikken.
6.2.
Niet in geschil is dat eiseres niet alle gegevens waar het college om heeft verzocht in het opschortingsbesluit van 12 maart 2024 heeft ingeleverd. De bankafschriften over februari 2024 zijn niet door haar overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bankafschriften over februari 2024 weliswaar van belang voor het recht op bijstand over die maand, maar zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom die bankafschriften van belang zijn voor de verlening van bijstand vanaf 12 maart 2024. Hieruit volgt dat het college niet bevoegd was het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet vanaf 12 maart 2024 in te trekken.
Terugvordering 1 oktober 2023 tot en met 31 januari 2024
7. Gelet op hetgeen onder 5. is overwogen behoeft de terugvordering over de periode van 1 oktober 2023 tot en met 31 januari 2024 geen verdere bespreking.
Terugvordering 1 april 2023 tot en met 31 mei 2023
8. De terugvordering over deze periode is gebaseerd op artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet. Op grond van deze bepaling vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.
8.1.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat eiseres over deze periode wel de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 4.1. Het college was op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet dan ook gehouden om de bijstandsuitkering van eiseres over deze periode terug te vorderen.
8.2.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dat volgt uit artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet. Het college heeft wat eiseres heeft aangevoerd niet als dringende redenen hoeven aan te merken om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. In dat verband is van betekenis dat de terugvordering niet is ontstaan door toedoen van het college maar door de schending van de inlichtingenverplichting door eiseres. Ook heeft eiseres niet met bewijsstukken inzichtelijk gemaakt wat voor haar de gevolgen van de terugvordering zijn. De stelling van eiseres dat het college debet is aan de terugvordering en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij in aanmerking kwam voor een bijstandsuitkering voor zelfstandigen, kan de rechtbank niet volgen. Aan eiseres is een bijstandsuitkering toegekend en dat moet voor haar, gelet onder meer op het toekenningsbesluit, duidelijk zijn geweest.

Conclusie

9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd, voor zover dat besluit ziet op de intrekking van de bijstand vanaf 12 maart 2024, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is voor het overige ongegrond. Het college zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen primair besluit III inzake de intrekking van de bijstand vanaf 12 maart 2024. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten worden begroot op € 1.814 voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1). Ook krijgt eiseres het griffierecht vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de intrekking van de bijstand vanaf 12 maart 2024;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- draagt het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen primair besluit III inzake de intrekking van bijstand vanaf 12 maart 2024;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 11 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.