Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 453,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het gebruik van een snorfiets met ingeschakelde verbrandingsmotor op een onverplicht fietspad in Oost-Souburg op 3 oktober 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van betrokkene en de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig waren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond. De verbalisant had in burger gekleed en op een fiets gereden, waardoor hij betrokkene niet kon staande houden. De kantonrechter oordeelde dat er geen reële mogelijkheid was om de identiteit van betrokkene vast te stellen, wat leidde tot de conclusie dat de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een matiging van de boete met 25%.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat er aanleiding was voor een proceskostenvergoeding, die werd vastgesteld op € 907,-. De beslissing van de officier van justitie werd gedeeltelijk gewijzigd, waarbij de boete werd gematigd tot € 75,- plus administratiekosten. De officier van justitie werd opgedragen het bedrag van € 25,- dat betrokkene te veel had betaald aan zekerheid terug te betalen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier.