Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 226,75
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, een B.V., had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het inrijden tegen de verplichte rijrichting op een eenrichtingsweg. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. N.G.A. Voorbach, was wel aanwezig en heeft het standpunt van de betrokkene toegelicht.
De gemachtigde voerde aan dat de verbalisant, die de boete had opgelegd, een boa was en dat er geen verkeersbesluit was gepubliceerd met betrekking tot de plaatsing van het verkeersbord. Daarnaast stelde hij dat de zichtbaarheid van het bord belemmerd was door een container en beplanting. De gemachtigde vroeg om een proceskostenvergoeding en voegde eraan toe dat de redelijke termijn was overschreden, waardoor hij verzocht om de boete met 25% te matigen.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter concludeerde dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was, waardoor de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd. Echter, omdat de redelijke termijn was overschreden, werd de boete met 25% gematigd. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd en de proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 113,38. De uitspraak werd gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en griffier E. Alekperov.