ECLI:NL:RBZWB:2025:79

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11138975 \ CV EXPL 24-1832 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van standplaats op kermis en uitleg van overeenkomst met betrekking tot verschuldigdheid huursom

In deze zaak heeft de Gemeente Best een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor de betaling van een huursom van € 12.626,23, die voortvloeit uit de huur van een standplaats op de kermis in [plaats 2]. De procedure begon met een inschrijving van [gedaagde] voor een standplaats voor zijn snoepkraam op de kermis, die van 30 juni tot en met 5 juli 2023 plaatsvond. Ondanks dat [gedaagde] een standplaats toegewezen kreeg, heeft hij deze niet ingenomen. De Gemeente heeft hem in een brief van 7 december 2022 geïnformeerd over de toewijzing van de standplaats en de bijbehorende Verhuurvoorwaarden, waarin werd vermeld dat de volledige huursom verschuldigd blijft, ook als de standplaats niet wordt ingenomen.

De Gemeente heeft de huursom, inclusief bijkomende kosten, bij [gedaagde] in rekening gebracht, maar deze heeft de factuur niet betaald. De Gemeente heeft de toegewezen standplaats vervolgens aan een derde verhuurd. In de rechtszaak voerde de Gemeente aan dat [gedaagde] in verzuim verkeerde en dat hij de volledige huursom verschuldigd was. [gedaagde] voerde verweer en stelde dat de toegewezen standplaats niet overeenkwam met de gebruikelijke standplaats die hij had gewenst.

De kantonrechter oordeelde dat er een overeenkomst tot stand was gekomen tussen partijen en dat de Gemeente aan haar verplichtingen had voldaan door [gedaagde] een standplaats toe te wijzen, ook al was deze niet op de door hem gewenste locatie. De kantonrechter wees de vordering van de Gemeente toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 8 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11138975 \ CV EXPL 24-1832
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
GEMEENTE BEST,
zetelende te Best,
eisende partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 juli 2024 met de daarin genoemde stukken,
- de aanvullende producties van de Gemeente, met producties 1 en 2,
- de mondelinge behandeling van 9 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft zich met het inschrijfformulier van 18 november 2022 ingeschreven voor een standplaats voor zijn snoepkraam op de kermis in [plaats 2] , welke van 30 juni 2023 tot en met 5 juli 2023 werd gehouden. [gedaagde] heeft bij zijn bod voor de standplaats met pen geschreven: “
deze aanbieding is voor gebruikelijk staanplaats bij benadering”.
2.2.
Op het inschrijfformulier is – onder andere – het volgende opgenomen:
“(…)
12. Houd rekening met onderstaande
Let op:

Indien u, na ontvangst van uw gunning, om welke reden dan ook uw standplaats niet inneemt, blijft u de volledige huursom, inclusief de vergoeding stroomverbruik, vergoeding bewaking woonwagens, de kermiskrant en de promotiegelden verschuldigd. Daarnaast heeft u geen recht op teruggave van de eventueel reeds betaalde huursom.
(…)
13. Ondertekening
Ondergetekende verklaart op de hoogte te zijn van en akkoord te gaan met deVerhuurvoorwaarden Kermis [plaats 2] 2023
van de gemeente Best.
(…)”
2.3.
In de Verhuurvoorwaarden Kermis [plaats 2] 2023 (hierna: de Verhuurvoorwaarden) is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 12 Geen recht op vaste plaats
De exploitant die voorheen meerdere jaren op dezelfde plaats heeft gestaan met zijn inrichting kan daaraan geen rechten ontlenen. De kermisindeling wordt ieder jaar opnieuw bezien.
(…)
Artikel 14 Betaling volledige huursom / promotiebijdrage
(…)
5. Mocht u uw plaats om welke reden dan ook niet innemen blijft u de volledige huursom met daarbij de promotiebijdrage verschuldigd zoals bedoeld in lid 1. (…)
(…)
7. Het college behoudt zich het recht voor de opengevallen plaats aan een ander toe te wijzen.
(…)”
2.4.
Per brief van 7 december 2022 heeft de Gemeente aan [gedaagde] bericht dat hij een standplaats toegewezen heeft gekregen. In de brief is gewezen op de toepasselijkheid van de Verhuurvoorwaarden, welke bij de brief waren gevoegd. Ook is in de brief gewezen op de verschuldigdheid van de volledige huursom, ook als de standplaats niet wordt ingenomen.
2.5.
De Gemeente heeft de huursom, de stroomvergoeding, een vergoeding voor een woonwagen, de advertentie in de kermiskrant en de promotiebijdrage van in totaal € 11.197,44 inclusief btw met de factuur van 3 april 2023 bij [gedaagde] in rekening gebracht. De factuur heeft als vervaldatum 31 mei 2023.
2.6.
Op 26 juni 2023 heeft [gedaagde] via Whatsapp onder andere het volgende aan de heer [naam] van de Gemeente gestuurd:
“10.45u: Goedemorgen [naam] . Kan jij mij de tekening/ staanplaats snoepkraam kermis [plaats 2] 2023 even op sturen dat ik weet waar deze staanplaats is dan kan ik de pachtsom over maken als deze is conform mijn inschrijving bij voorbaat dank groet [gedaagde] .
12.22u: [naam] staanplaats is niet conform mijn in schrijving hoe gaan we dit oplossen”
2.7.
Per brief van 27 juni 2023 heeft de Gemeente de gemachtigde van [gedaagde] bericht dat [gedaagde] een standplaats toegewezen heeft gekregen binnen een straal van 35 meter van de oude standplaats. Ook is [gedaagde] in de brief erop gewezen dat als hij de standplaats 24 uur vóór aanvang van de kermis niet zou innemen, deze vervalt en aan een ander kan worden toegewezen. [gedaagde] zou dan nog wel de geboden huursom moeten betalen.
2.8.
[gedaagde] heeft de standplaats op de kermis niet ingenomen. [gedaagde] heeft de factuur, ondanks herhaalde herinnering en aanmaning, onbetaald gelaten. De Gemeente heeft de toegewezen standplaats vlak voor aanvang van de kermis aan een derde toegewezen.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 12.626,23 (bestaande uit € 11.197,44 aan hoofdsom, € 1.073,23 incl. btw aan buitengerechtelijke incassokosten en € 355,56 aan wettelijke rente), vermeerderd met wettelijke rente over € 11.197,44 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
De Gemeente legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft zich ingeschreven voor een standplaats op de kermis in [plaats 2] . Van vaste standplaatsen is geen sprake. Na gunning van een standplaats heeft de Gemeente aan [gedaagde] de factuur van 3 april 2023 voor een totaalbedrag van € 11.197,44 toegezonden. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald en heeft de toegewezen standplaats tijdens de kermis niet ingenomen. Op grond van de overeenkomst blijft [gedaagde] de factuur verschuldigd. Ondanks sommatie is [gedaagde] niet tot betaling overgegaan. [gedaagde] verkeert in verzuim. De Gemeente maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van de Gemeente, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de Gemeente in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. Voor een verkoopzaak, zoals de snoepkraam van [gedaagde] , is de locatie van de standplaats van belang. [gedaagde] heeft jarenlang met zijn snoepkraam in de [straat] in [plaats 2] gestaan, zijnde een zogenaamde A1-locatie. Dit was voor [gedaagde] een goede locatie, vanwege de doorloop van een breed publiek en goede zichtbaarheid. Daarom heeft [gedaagde] ingeschreven op zijn gebruikelijke standplaats. In de brief van 7 december 2022 heeft de Gemeente het verzoek van [gedaagde] niet afgewezen, zodat hij ervan uit mocht gaan dat hij een standplaats in de [straat] toegewezen zou krijgen. Pas op 26 juni 2023, enkele dagen voor aanvang van de kermis, ontving [gedaagde] een overzicht van de locatie van de toegewezen standplaats. Uit het overzicht bleek dat deze standplaats niet een standplaats in de [straat] was, maar een standplaats uit de loop van het publiek en achter grote attracties, zijnde een zogenaamde C-locatie. De standplaats in de [straat] was toegewezen aan een andere exploitant. Door [gedaagde] een andere standplaats toe te wijzen heeft de Gemeente niet geleverd waarvoor [gedaagde] zich had ingeschreven. Omdat [gedaagde] de toegewezen standplaats niet heeft ingenomen, heeft de Gemeente deze aan een andere exploitant toegewezen. De Gemeente heeft daardoor geen schade geleden, omdat zowel de gebruikelijke als de toegewezen standplaats zijn verhuurd. [gedaagde] is niets aan de Gemeente verschuldigd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is door het bod van [gedaagde] op een standplaats en de aanvaarding daarvan door de Gemeente een overeenkomst tot stand gekomen voor de huur van een standplaats op de kermis in [plaats 2] . Op de overeenkomst zijn de Verhuurvoorwaarden van toepassing.
4.2.
Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of [gedaagde] zich heeft ingeschreven voor de (in de woorden van [gedaagde] ) gebruikelijke standplaats bij benadering of voor een standplaats in het algemeen.
4.3.
Vaststaat dat [gedaagde] de bedoeling had zich te willen inschrijven voor een standplaats in de [straat] , gelet op zijn opmerking op het inschrijfformulier dat hij de gebruikelijke staanplaats bij benadering wenste en zijn toelichting ter zitting. Nu de Gemeente bij de bevestiging van de toewijzing van een standplaats geen voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot de bepaling in de Verhuurvoorwaarden dat geen recht op een vaste plaats op de kermis bestaat, gaat de opmerking van [gedaagde] voor op die bepaling. [gedaagde] mocht daarom verwachten dat hij zijn gebruikelijke standplaats bij benadering toegewezen zou krijgen.
4.4.
Vervolgens is het de vraag of de Gemeente heeft voldaan aan de overeenkomst, nu zij aan [gedaagde] een andere standplaats dan die in de [straat] heeft toegewezen. De opmerking “gebruikelijke staanplaats bij benadering” is blijkens de uitleg die partijen hieraan geven voor meerdere interpretaties vatbaar.
4.5.
De vraag hoe een overeenkomst moet worden uitgelegd, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. De uitleg is mede afhankelijk van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen in de overeenkomst mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke kennis van partijen kan worden verwacht. Ook kan betekenis toekomen aan de context van de desbetreffende bepaling, de totstandkomingsgeschiedenis ervan, de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of andere uitleg, de aard van de overeenkomst en de gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst.
4.6.
Vaststaat dat de Gemeente aan [gedaagde] in 2023 een standplaats heeft toegewezen die ongeveer 35 meter verwijderd was van de standplaats waar [gedaagde] in 2022 met zijn snoepkraam stond. Deze toegewezen standplaats was niet in de [straat] , zoals door [gedaagde] gewenst.
4.7.
Ter zitting heeft de kantonrechter partijen bevraagd over hoe gebruikelijk de standplaats van [gedaagde] in de [straat] was. Beide partijen hebben als volgt verklaard. [gedaagde] stond vóór 2019 met zijn snoepkraam op ongeveer dezelfde locatie als de in 2023 toegewezen standplaats, met als kanttekening dat de kraam gespiegeld stond ten opzichte van hoe de kraam in 2023 had moeten staan. De kraam lag destijds aan een plein in de loop van het publiek. Het plein is vervolgens in 2019 verbouwd. In 2020 is de kermis niet doorgegaan in verband met corona. In 2021 was vanwege corona sprake van een aangepaste kermisindeling. In 2022 stond [gedaagde] met zijn snoepkraam in de [straat] , die dus ongeveer 35 meter van de oude standplaats van vóór 2019 was verwijderd.
4.8.
Uit de verklaringen van partijen maakt de kantonrechter op dat [gedaagde] slechts één jaar met zijn snoepkraam in de [straat] heeft gestaan. Van een gebruikelijke standplaats in de [straat] , in de zin dat [gedaagde] jaren achtereen die standplaats huurde, is naar oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake. Evengoed diende de Gemeente [gedaagde] een standplaats te verhuren die aan de opmerking van [gedaagde] voldeed. Dat heeft de Gemeente ook gedaan. De kantonrechter zal dit als volgt toelichten.
4.9.
Ervan uitgaande dat [gedaagde] vóór 2019 jarenlang met zijn snoepkraam op het plein heeft gestaan op ongeveer dezelfde plek als de in 2023 toegewezen standplaats, zoals door partijen ter zitting aangegeven, is die standplaats eerder aan te merken als zijnde de gebruikelijke standplaats van [gedaagde] in plaats van de standplaats aan de [straat] waar [gedaagde] één jaar heeft gestaan. In dat geval heeft de Gemeente aan de opmerking in de inschrijving en dus aan de op haar rustende verplichtingen uit de overeenkomst voldaan.
4.10.
In het geval dat de standplaats in de [straat] toch als de gebruikelijke standplaats zou worden aangemerkt, dan merkt de kantonrechter het volgende op. [gedaagde] heeft zich ingeschreven op de gebruikelijke standplaats bij benadering. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij met “bij benadering” bedoelde dat de snoepkraam hooguit een paar meter zou kunnen worden opgeschoven voor een verkeersbord of iets dergelijks. De kantonrechter oordeelt dat dit niet is wat de Gemeente met zijn opmerking had moeten verwachten. Dat de toegewezen standplaats uiteindelijk 35 meter was verwijderd van de standplaats in de [straat] , acht de kantonrechter dan ook als zijnde voldoende “bij benadering”. Dat [gedaagde] hier wellicht iets anders mee heeft bedoeld – gelet op zijn aanduiding van A1 en C-locaties – komt op grond van vaste rechtspraak, als opsteller van de opmerking voor zijn eigen risico.
4.11.
Het voornoemde houdt in dat de Gemeente heeft voldaan aan de overeenkomst door [gedaagde] de standplaats op het plein toe te wijzen. Hetgeen [gedaagde] nog heeft aangevoerd in het kader van de klachten over de hoogte van zijn snoepkraam danwel van de kraam van de exploitant op de standplaats in de [straat] , leidt niet tot een ander oordeel.
4.12.
[gedaagde] heeft de toegewezen standplaats uiteindelijk niet ingenomen. Op grond van het inschrijfformulier en de Verhuurvoorwaarden is [gedaagde] de volledige huursom, inclusief de vergoeding stroomverbruik, vergoeding woonwagens, de kermiskrant en de promotiegelden van in totaal € 11.197,44 verschuldigd aan de Gemeente.
4.13.
De omstandigheid dat de Gemeente de toegewezen standplaats aan een andere exploitant heeft verhuurd, doet aan de verschuldigdheid van de volledige huursom niet af. In de Verhuurvoorwaarden is namelijk opgenomen dat als de standplaats niet wordt ingenomen, dat deze aan een ander mag worden toegewezen.
4.14.
[gedaagde] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente. Aangezien aan de vereisten van artikel 6:119 BW is voldaan, wordt deze rente toegewezen.
4.15.
De Gemeente vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor de incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De Gemeente heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor de incassokosten. Omdat de Gemeente de btw niet kan verrekenen, wordt de vergoeding verhoogd met btw. Daarom wordt in totaal € 1.073,23 toegewezen aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- factuur van 3 april 2023
- rente berekend t/m 13 mei 2024

11.197,44
355,56
- buitengerechtelijke incassokosten incl. btw
1.073,23
+
Totaal
12.626,23
4.17.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Gemeente worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,38
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.493,38

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Gemeente te betalen een bedrag van € 12.626,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 11.197,44, met ingang van 14 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.493,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.