In deze zaak heeft de Gemeente Best een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor de betaling van een huursom van € 12.626,23, die voortvloeit uit de huur van een standplaats op de kermis in [plaats 2]. De procedure begon met een inschrijving van [gedaagde] voor een standplaats voor zijn snoepkraam op de kermis, die van 30 juni tot en met 5 juli 2023 plaatsvond. Ondanks dat [gedaagde] een standplaats toegewezen kreeg, heeft hij deze niet ingenomen. De Gemeente heeft hem in een brief van 7 december 2022 geïnformeerd over de toewijzing van de standplaats en de bijbehorende Verhuurvoorwaarden, waarin werd vermeld dat de volledige huursom verschuldigd blijft, ook als de standplaats niet wordt ingenomen.
De Gemeente heeft de huursom, inclusief bijkomende kosten, bij [gedaagde] in rekening gebracht, maar deze heeft de factuur niet betaald. De Gemeente heeft de toegewezen standplaats vervolgens aan een derde verhuurd. In de rechtszaak voerde de Gemeente aan dat [gedaagde] in verzuim verkeerde en dat hij de volledige huursom verschuldigd was. [gedaagde] voerde verweer en stelde dat de toegewezen standplaats niet overeenkwam met de gebruikelijke standplaats die hij had gewenst.
De kantonrechter oordeelde dat er een overeenkomst tot stand was gekomen tussen partijen en dat de Gemeente aan haar verplichtingen had voldaan door [gedaagde] een standplaats toe te wijzen, ook al was deze niet op de door hem gewenste locatie. De kantonrechter wees de vordering van de Gemeente toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 8 januari 2025.