ECLI:NL:RBZWB:2025:7992

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
BRE 24/3429 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over Ziektewet uitkering en schadevergoeding voor overschrijding redelijke termijn

Op 29 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het UWV. Eiser had een uitkering op grond van de Ziektewet aangevraagd, die aanvankelijk was vastgesteld op € 112,86 bruto per dag. Na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 152,65 bruto per dag. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing van het UWV. Tijdens de zitting op 29 oktober 2025 was eiser afwezig, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het UWV volgens de rechtbank de juiste regels had gevolgd bij de dagloonberekening. De rechtbank oordeelde dat de uitbetaalde meer-uren en verlofuren niet meegenomen konden worden in de berekening van het dagloon, omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden van het Dagloonbesluit. Eiser had ook een verzoek ingediend voor immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn met ongeveer twee maanden was overschreden en kende eiser een schadevergoeding van € 500,00 toe, te betalen door de Staat. Eiser kreeg geen terugbetaling van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3429 ZW
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.J.M. Voogt,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,
gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn.
Als derde-partij neemt aan deze zaak deel: de Staat der Nederlanden, Staat.

Inleiding

1. Bij besluit van 11 augustus 2023 heeft het UWV aan eiser, met ingang van 1 februari 2023, een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend met een dagloon van € 112,86 bruto. In de beslissing op bezwaar van 23 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaarschrift van eiser tegen het besluit van 11 augustus 2023 gegrond verklaard en het dagloon verhoogd naar € 152,65 bruto. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 29 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank afgemeld. Hij is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.2.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV in het bestreden besluit op goede gronden het dagloon van de ZW-uitkering van eiser heeft verhoogd naar € 152,65 bruto per dag. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het UWV bij de dagloonberekening in het bestreden besluit de regels uit het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) heeft gevolgd. In geschil is of de in december 2022 en dus na de referteperiode uitbetaalde (vakantietoeslag over) meer-uren, (boven)wettelijke verlofuren en toeslaguren moeten worden meegenomen in de berekening van het dagloon.
4.2.
Aan het Dagloonbesluit heeft de wetgever ten grondslag gelegd dat uitgegaan wordt van de polisadministratie; door de werkgever verrichtte betalingen worden toegerekend aan de aangiftetijdvakken waarin de betalingen feitelijk zijn verricht. Met betalingen buiten deze tijdvakken en de referteperiode wordt, ook volgens vaste rechtspraak, geen rekening gehouden. Het Dagloonbesluit kent verder geen hardheidsclausule.
4.3.
Wel is er de uitzondering van ‘vorderbaar maar niet-inbaar loon’. Eiser heeft ter zitting op deze uitzondering een beroep gedaan. Uit vaste rechtspraak volgt dat de werknemer in de referteperiode betaling moet vorderen. De werkgever betaalde in deze zaak de meer-uren in de volgende maand uit. Voor zover deze uren al vorderbaar waren, zijn deze niet daadwerkelijk door eiser gevorderd en evenmin is gebleken dat de vordering niet-inbaar was. De uitbetaalde verlofuren lijken voorts eerder op een eindafrekening te zien. Deze nabetaling is dan ook terecht niet meegenomen in de dagloonberekening. Eiser heeft ter zitting kenbaar gemaakt niet langer een beroep te doen op de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2020. De door de kantonrechter toegekende wettelijke verhoging is volgens de uitspraak van 4 juli 2018 [1] van de CRvB geen loon en kan daarom niet in de dagloonberekening worden meegenomen. Er zijn verder geen andere omstandigheden gesteld of gebleken die de uitkomst onevenredig maken. Het beroep is ongegrond.
4.4.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft kort voor de zitting hierop een beroep gedaan, het verzoek is ter zitting niet nader toegelicht en het UWV refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De redelijke termijn van de procedure bij het UWV en de rechtbank bedraagt een periode van twee jaar. Hiervan wordt een half jaar toegerekend aan het UWV en anderhalf jaar aan de rechtbank. De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op 1 september 2023 en het UWV heeft binnen zes maanden het bestreden besluit genomen. Uitgaande van een mondelinge uitspraak op 29 oktober 2025 is de redelijke termijn met circa twee maanden overschreden. De rechtbank kent eiser hiervoor een schadevergoeding € 500,00 toe, welke schadevergoeding ten laste komt van de Staat.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV op goede gronden het dagloon van eiser heeft verhoogd tot € 152,65 bruto per dag. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
5.1.
De Staat moet eiser een schadevergoeding betalen van € 500,00 voor het overschrijden van de redelijke termijn. Door het ingediende verzoek om toekenning van de immateriële schadevergoeding heeft eiser ook recht op een proceskostengoeding. De Staat moet eiser deze proceskostenvergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding (rekening houdend met een wegingsfactor van 0,5).
5.2.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 500,00 aan schadevergoeding aan eiser;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025 door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en wordt geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.CRvB 4 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2125.