In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de ontbinding van een huurovereenkomst centraal. De eisende partij, Stichting Thuisvester, heeft een vordering ingediend tegen de gedaagde partij, [huurder], vanwege een huurachterstand. De huurovereenkomst betreft een woning die [huurder] sinds 25 februari 2000 huurt van Thuisvester, met een huurprijs van € 638,29 per maand. De huurachterstand is opgelopen tot € 3.752,06, inclusief wettelijke rente tot 6 september 2024. De kantonrechter heeft op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de vorderingen van Thuisvester grotendeels voorwaardelijk zijn toegewezen.
De procedure is gestart met een tussenvonnis op 28 augustus 2024, gevolgd door een zitting op 2 december 2024. Tijdens deze zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de huurachterstand en de stappen die [huurder] moet ondernemen om zijn financiële situatie te verbeteren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van Thuisvester toewijsbaar zijn, mits [huurder] zich aan bepaalde voorwaarden houdt, zoals het beëindigen van zijn onderneming en het hervatten van huurbetalingen.
De kantonrechter heeft ook de bepalingen inzake buitengerechtelijke incassokosten beoordeeld en deze als oneerlijk aangemerkt, waardoor de vordering tot betaling van deze kosten is afgewezen. De rechter heeft [huurder] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten, en de huurovereenkomst ontbonden met een ontruimingstermijn van veertien dagen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.