ECLI:NL:RBZWB:2025:80

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11321615 \ CV EXPL 24-3479
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van ’t Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming huurwoning wegens huurachterstand

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de ontbinding van een huurovereenkomst centraal. De eisende partij, Stichting Thuisvester, heeft een vordering ingediend tegen de gedaagde partij, [huurder], vanwege een huurachterstand. De huurovereenkomst betreft een woning die [huurder] sinds 25 februari 2000 huurt van Thuisvester, met een huurprijs van € 638,29 per maand. De huurachterstand is opgelopen tot € 3.752,06, inclusief wettelijke rente tot 6 september 2024. De kantonrechter heeft op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de vorderingen van Thuisvester grotendeels voorwaardelijk zijn toegewezen.

De procedure is gestart met een tussenvonnis op 28 augustus 2024, gevolgd door een zitting op 2 december 2024. Tijdens deze zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de huurachterstand en de stappen die [huurder] moet ondernemen om zijn financiële situatie te verbeteren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van Thuisvester toewijsbaar zijn, mits [huurder] zich aan bepaalde voorwaarden houdt, zoals het beëindigen van zijn onderneming en het hervatten van huurbetalingen.

De kantonrechter heeft ook de bepalingen inzake buitengerechtelijke incassokosten beoordeeld en deze als oneerlijk aangemerkt, waardoor de vordering tot betaling van deze kosten is afgewezen. De rechter heeft [huurder] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten, en de huurovereenkomst ontbonden met een ontruimingstermijn van veertien dagen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11321615 \ CV EXPL 24-3479
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
STICHTING THUISVESTER,
te Oosterhout NB,
eisende partij,
hierna te noemen: Thuisvester,
gemachtigde: GGN Brabant,
tegen
[huurder],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [huurder],
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de vraag of de huurovereenkomst tussen verhuurder Thuisvester en [huurder] als huurder moet worden ontbonden en de huurwoning moet worden ontruimd door een huurachterstand. De kantonrechter zal de vorderingen van Thuisvester (grotendeels) voorwaardelijk toewijzen. Hierna legt de kantonrechter uit waarom.

2.Hoe de procedure is verlopen

2.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
het tussenvonnis van 28 augustus 2024 met de daarin genoemde stukken;
het overzicht actuele huurachterstand van eiseres van 21 november 2024 met de actuele huurachterstand;
op 2 december 2024 is de zaak op een zitting met de rechter besproken. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
2.2.
Daarna heeft de kantonrechter een vonnisdatum bepaald.

3.De feiten

3.1.
[huurder] huurt vanaf 25 februari 2000 van Thuisvester de woning aan de [adres]. De huurprijs bedraagt laatstelijk € 638,29 per maand en is per vooruitbetaling verschuldigd.
3.2.
Er is een huurachterstand ontstaan die tot en met augustus 2024 een bedrag van
€ 2.261,43 bedraagt.

4.De beoordeling

4.1.
Na bespreking van de zaak verklaren partijen het eens te zijn geworden over het volgende:
de huurachterstand berekend tot en met de huur over de maand december 2024 bedraagt € 3.752,06 (inclusief € 18,44 aan wettelijke rente tot 6 september 2024);
[huurder] en Thuisvester maken samen zo snel mogelijk een afspraak met de contactpersoon van [huurder] bij de Verdergroep, onder meer om inkomen aan te vragen en schuldenregeling op te starten;
[huurder] zegt binnen twee maanden na 2 december 2024 zijn onderneming op bij de Kamer van Koophandel;
[huurder] spant zich optimaal in tot het krijgen van inkomen (mede door actief te solliciteren);
[huurder] hervat twee maanden na 2 december 2024 de betaling van de huur. Tot die tijd worden de betalingen (huur en huurachterstand) aangehouden om met Thuisvester een betalingsregeling te treffen of om een schuldenregeling op te starten.
4.2.
Thuisvester verzoekt de gevorderde ontbinding en ontruiming voorwaardelijk uit te spreken. [huurder] verzet zich niet tegen toewijzing van de gewijzigde vordering tot voorwaardelijke ontbinding en ontruiming.
4.3.
Gehoord de standpunten van partijen, overweegt de kantonrechter dat de onvoldoende betwiste vorderingen, zoals tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd, toewijsbaar zijn, met inachtneming van het volgende.
4.4.
Voor zover de overeenkomst wordt ontbonden doordat één van de voorwaarden intreedt, zal de ontruimingstermijn worden bepaald op veertien dagen. Hierbij wordt overwogen, dat [huurder], indien hij door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn tot ontruiming van het gehuurde over te gaan, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn wordt gezien.
4.5.
Voorts is, voor zover de overeenkomst wordt ontbonden doordat één of meer van de voorwaarden intreedt, de wettelijke huurverhoging enkel toewijsbaar over de bedragen die op grond van de huurovereenkomst verschuldigd zijn, zodat de wettelijke huurverhoging over de gebruiksvergoeding na ontbinding van de huurovereenkomst tot ontruiming van het gehuurde niet wordt toegewezen.
Ambtshalve toetsing van de voorwaarden
4.6.
Thuisvester vordert buitengerechtelijke incassokosten. In de huurovereenkomst is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
“Alle buitengerechtelijke kosten die huurder dan wel verhuurder maakt in geval dat de andere partij tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit deze overeenkomst zijn voor rekening van de andere partij. Deze kosten bedragen tenminste 15% van de verschuldigde bedragen met een minimum van f 50,00, vermeerderd met de BTW hierover en voorts een bedrag van f 25,00 aan administratiekosten.”
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter is deze bepaling een algemene voorwaarde als bedoeld in artikel 6:231 sub a BW, hetgeen Thuisvester ook niet betwist. Dat betekent dat de kantonrechter ambtshalve (uit zichzelf, ook als de gedaagde daar niet om vraagt) moet beoordelen of het beding oneerlijk is jegens de consument in de zin van artikel 3 van richtlijn 93/13 [1] . Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is ten opzichte van de consument, vernietigbaar is.
Het beding inzake buitengerechtelijke incassokosten wordt door de kantonrechter als oneerlijk aangemerkt. Dit beding wijkt ten nadele van de consument af van de wettelijke regeling over buitengerechtelijke kosten. Er wordt immers van uitgegaan dat alle kosten verschuldigd zijn. Daarbij is ook geen maximum opgenomen, wat ertoe leidt dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. Dat zou tot gevolg hebben dat de consument belast wordt met hogere kosten dan wettelijk is toegestaan. Ook is in dit geval de bedongen vergoeding altijd ten minste 15% van de hoofdsom – met een minimum van 50,00 – en daarmee hoger dan de wettelijke vergoeding. Tot slot volgt uit de tekst van het beding dat de incassokosten al verschuldigd zijn zodra de vordering uit handen wordt gegeven, terwijl de wettekst voorschrijft dat éérst nog een zogenoemde veertiendagenbrief moet worden verstuurd. Daarom is dit beding oneerlijk. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten daarom afwijzen.
Rente en proceskosten
4.8.
De gevorderde verschenen en toekomstige wettelijke rente over de hoofdsom zal als niet weersproken worden toegewezen zoals hierna (onder 5. De beslissing) bepaald.
4.9.
[huurder] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vast te stellen op € 1.227,72 (€ 136,72 voor de dagvaarding, € 496,00 voor griffierecht, € 476,00 voor gemachtigdensalaris (2 punten á € 238,00 voor de dagvaarding en de mondelinge behandeling) en € 119,00 voor de nakosten).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [huurder] om aan Thuisvester te betalen een bedrag van € 3.752,06 aan huurachterstand tot en met december 2024 (inclusief verschenen rente tot 6 september 2024), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.261,43 vanaf 6 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, met inachtneming van de door gedaagde verrichte deelbetaling van € 442,68 op 7 september 2024;
5.2.
veroordeelt [huurder] om aan Thuisvester te betalen een bedrag van € 638,29 per maand, of zoveel hoger als bij wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, voor iedere ingegane maand vanaf 1 januari 2025 tot het tijdstip van ontbinding van de huurovereenkomst en een bedrag van € 638,29 per maand voor iedere ingegane maand na de ontbinding van de huurovereenkomst tot de feitelijke ontruiming van het gehuurde;
5.3.
veroordeelt [huurder] tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.227,72;
5.4.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning te
[adres] en veroordeelt [huurder] om de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al zijn spullen en alle gebruikers van de woning (die geen medebewoners zijn) te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Thuisvester te stellen, indien en zodra [huurder] zich niet houdt aan minimaal één van de volgende afspraken:
  • [huurder] zegt binnen twee maanden na 2 december 2024 zijn onderneming op bij de Kamer van Koophandel;
  • [huurder] spant zich optimaal in tot het krijgen van inkomen (mede door actief te solliciteren);
  • [huurder] hervat twee maanden na 2 december 2024 de betaling van de huur. Tot die tijd worden de betalingen (huur en huurachterstand) aangehouden om met Thuisvester een betalingsregeling te treffen of om een schuldenregeling op te starten;
5.5.
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van ’t Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.

Voetnoten

1.Richtlijn 93/13 EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.