ECLI:NL:RBZWB:2025:8067

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
BRE 24/5439 en 24/7316
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar en afwijzing aanvraag compensatie in kader van lichte toets en integrale beoordeling

Op 21 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/5439 en 24/7316, waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.F. Cheung, in beroep ging tegen beslissingen van de Dienst Toeslagen. De rechtbank oordeelde dat het beroep inzake de lichte toets niet-ontvankelijk was, omdat eiseres geen procesbelang had. Dit was het gevolg van een eerdere integrale beoordeling van haar situatie, waaruit bleek dat zij geen recht had op compensatie. In het tweede beroep, dat betrekking had op de integrale beoordeling, werd het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen terecht de aanvraag om compensatie had afgewezen, omdat er geen sprake was van institutionele vooringenomenheid of onbillijkheden in de toepassing van de wetgeving. Echter, de rechtbank kende eiseres een schadevergoeding toe voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeerde dat de Dienst Toeslagen en de Staat der Nederlanden elk een deel van de proceskosten moesten vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/5439 en 24/7316 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

de Dienst Toeslagen (voorheen de Belastingdienst/Toeslagen).

Als derde-belanghebbende is in het geding betrokken:
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om compensatie in het kader van de lichte toets en over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om compensatie in het kader van de integrale beoordeling, op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres is het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar en de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft bij beoordeling van het beroep in het kader van de lichte toets. Het beroep met zaaknummer BRE 24/5439 is dus niet-ontvankelijk. Daarnaast komt de rechtbank tot het oordeel dat de Dienst Toeslagen terecht de aanvraag om compensatie in het kader van de integrale beoordeling heeft afgewezen. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep met zaaknummer BRE 24/7316 is dus ongegrond. Wel krijgt eiseres een vergoeding voor immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat het wettelijk kader. Onder 4 volgt de beoordeling door de rechtbank in het beroep in het kader van de lichte toets. Onder 5 zijn de gronden van eiseres opgenomen in het beroep in het kader van de integrale beoordeling. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 6. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiseres heeft kinderopvangtoeslag aangevraagd en toegekend gekregen in de periode van 2009 tot en met mei 2018. Zij heeft zich op 4 maart 2021 gemeld voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
2.1.
Met de beschikking van 20 december 2021 heeft de Dienst Toeslagen na een beoordeling op grond van de lichte toets aan eiseres medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een compensatie van € 30.000,00 op grond van de Catshuisregeling [1] .
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 20 december 2021. Met de beslissing op bezwaar van 11 mei 2024 (bestreden besluit I) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen procesbelang heeft bij haar bezwaar. Haar situatie is namelijk in de beschikking van 23 januari 2023 integraal beoordeeld.
2.2.
Met het besluit van 23 januari 2023 heeft de Dienst Toeslagen aan eiseres medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie over de toeslagjaren 2009 tot en met 2018, omdat geen sprake is van vooringenomen handelen, hardheid van het stelsel of een onterechte opzet/grove schuld-kwalificatie.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 januari 2023. Met de beslissing op bezwaar van 18 september 2024 (bestreden besluit II) heeft de Dienst Toeslagen de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I en II.
2.4.
De Dienst Toeslagen heeft op 11 april 2025 een verweerschrift ingediend in het beroep tegen bestreden besluit I. Bij dit verweerschrift heeft de Dienst Toeslagen de beslissing op bezwaar van 26 november 2024 (bestreden besluit III) overgelegd. Hierin heeft de Dienst Toeslagen het bestreden besluit I ingetrokken en vervangen. Het bezwaar van eiseres tegen de beoordeling van de lichte toets is met het nieuwe besluit kennelijk ongegrond verklaard. Het beroep ziet van rechtswege op deze beslissing op bezwaar. [2]
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de waarnemend gemachtigde van eiseres, mr. [naam 1] . Namens de Dienst Toeslagen waren aanwezig mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .

Wettelijk kader

3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.

Het beroep in het kader van de lichte toets

4. De rechtbank dient, voordat tot een inhoudelijke beoordeling kan worden gekomen, ambtshalve te beoordelen of eiseres procesbelang bij deze procedure heeft. Procesbelang is het belang dat eiseres heeft bij de uitkomst van de procedure. Het moet gaan om een reëel en actueel belang. [3]
4.1.
De rechtbank overweegt dat de integrale beoordeling een intensievere toets is dan de lichte toets, waarin de beoordeelde aspecten van de lichte toets worden meegenomen. Met de integrale herbeoordeling wordt dus een volledige, grondigere herbeoordeling van het verzoek van eiseres gedaan. De uitkomst van die procedure bepaalt of eiseres uiteindelijk wel of niet als gedupeerde kan worden aangemerkt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eiseres met dit ingestelde beroep in het kader van de lichte toets geen reëel en actueel belang meer heeft. Eiseres heeft dit ter zitting erkend. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Het beroep in het kader van de integrale beoordeling

Gronden van eiseres

5. Eiseres voert aan dat zij in aanmerking dient te komen voor compensatie over de jaren 2010 en 2014. Volgens eiseres is de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd, omdat de afwijzing van haar verzoek niet inzichtelijk is gemaakt. Daarnaast stelt eiseres dat het toeslagenportaal niet waterdicht is en de door de Dienst Toeslagen overgelegde xml-bestanden geen DigiD-ondertekening bevatten. Hierdoor kan niet worden vastgesteld wie de wijzigingen of stopzetting heeft doorgevoerd. Dat kan de kinderopvanginstelling zijn geweest, een medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen of iemand anders die toegang had tot het burgerportaal. Nu de Dienst Toeslagen volgens eiseres nog altijd niet heeft aangetoond dat eiseres de wijziging heeft doorgevoerd, is de kinderopvangtoeslag over 2010 zonder enige aanleiding gestopt, terwijl er wel opvang is genoten. Zij dient daarom te worden gecompenseerd voor vooringenomenheid over het toeslagjaar 2010. Tevens stelt eiseres dat zij zelf en de kinderopvanginstelling weliswaar hebben bevestigd dat zij in 2014 geen kinderopvang heeft genoten, maar dat uit facturen en een jaaropgave blijkt dat dit wel het geval was. Volgens eiseres had de Belastingdienst/Toeslagen haar de mogelijkheid moeten bieden om te reageren op de voorgenomen stopzetting van de kinderopvangtoeslag, omdat destijds al bekend was dat de door de kinderopvanginstelling verstrekte gegevens niet altijd betrouwbaar waren.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding voor materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat de Dienst Toeslagen compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat ten aanzien van hem in de periode vóór 23 oktober 2019 bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem vóór 23 oktober 2019 werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid of van de hardheid bij de Dienst Toeslagen die heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening.
Toeslagjaar 2010
6.1.
Uit het dossier blijkt dat over het toeslagjaar 2010 meerdere wijzigingen hebben plaatsgevonden, namelijk een stopzetting van de kinderopvangtoeslag per 1 februari 2010, een nieuwe aanvraag om kinderopvangtoeslag per 14 juni 2010 en meerdere wijzigingen in (geschat) gezamenlijk toetsingsinkomen, aantal opvanguren en uurtarief van de opvang. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat het te lang geleden is en dat ze niet meer weet of ze zelf wijzigingen heeft doorgegeven. Wel heeft ze hierover met haar begeleider (die haar door de gemeente in het kader van de schuldsanering was toegewezen) gecorrespondeerd. De Dienst Toeslagen heeft ter zitting verklaard dat de wijzigingen niet zijn ingevoerd door een medewerker van de Dienst, omdat dan in het xml-bestand een user-ID van de betreffende ambtenaar zichtbaar is. De rechtbank stelt vast dat dit niet het geval is. De rechtbank ziet daarom geen noodzaak om, zoals eiseres verzocht, een technische analyse van de xml-bestanden, te laten plaatsvinden.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om eraan te twijfelen dat de wijzigingen door of namens eiseres zijn doorgegeven. Dit wordt ondersteund door het met datum 8 april 2013 ingediende antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010, dat door eiseres is ondertekend. Bijgevoegd zijn een jaaropgaaf 2010 en facturen voor de maanden januari en oktober tot en met december 2010. Op de jaaropgaaf is het volgende handgeschreven vermeld en ondertekend:
“P.s. De maanden die er niet tussen zitten heb ik ook geen kinderopvang gehad.”De Belastingdienst/Toeslagen heeft, naar het oordeel van de rechtbank terecht, zonder nadere vraagstelling en op basis van deze gegevens een definitieve berekening van het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 vastgesteld. Voor zover eiseres stelt dat wijzigingen niet door haar, maar door een ander (de kinderopvangorganisatie of de begeleider van de gemeente) namens eiseres zijn ingediend, is dat een omstandigheid die niet te wijten is aan de Dienst Toeslagen. De wijzigingen zijn namelijk ingediend met het sofinummer van eiseres, waaruit kan worden afgeleid dat zij haar gegevens zelf ter beschikking heeft gesteld.
Toeslagjaar 2014
6.3.
Ook over het jaar 2014 zijn enkele wijzigingen doorgegeven. De Belastingdienst/ Toeslagen heeft eiseres een antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2014 toegestuurd en daarmee het aantal opvanguren en -kosten uitgevraagd. In het met datum 19 juni 2015 ingediende en door eiseres ondertekende antwoordformulier heeft zij echter geen genoten kinderopvanguren ingevuld. In de KOI-viewer zijn door de kinderopvangorganisatie ook geen gegevens over kinderopvang in het jaar 2014 ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de Belastingdienst/Toeslagen van de gegevens van eiseres zelf uitgaan en was de Dienst na ontvangst van het antwoordformulier niet gehouden een vooraankondiging van de definitieve berekening van het recht op nihil te versturen met de gelegenheid tot reactie. Indien eiseres het niet eens was met de definitieve berekening had zij hiertegen bezwaar kunnen maken.
Tussenconclusie
6.4.
Al deze omstandigheden in samenhang bezien, leiden de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake kan zijn geweest van institutionele vooringenomenheid door de Dienst Toeslagen of van hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
Overschrijding redelijke termijn
7. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn bedraagt voor een procedure in twee instanties in beginsel twee jaar. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. Verder is in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,00 per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
7.1.
In dit geval heeft het verzoek om schadevergoeding betrekking op twee bezwaarschriften van één belanghebbende die met elkaar samenhangen. In gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld en deze zaken betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500,00 per half jaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen in beide zaken niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel. [4]
7.2.
De Dienst Toeslagen heeft de bezwaarschriften op 17 januari 2022 en 16 februari 2023 ontvangen en daarop respectievelijk beslist met de bestreden besluit I en II van 11 mei 2024 en 18 september 2024. Tot de datum van deze uitspraak zijn (afgerond) 47 maanden verstreken vanaf het eerste bezwaarschrift van 17 januari 2022. Het voorgaande leidt tot een overschrijding van de redelijke termijn met 23 maanden en daarmee tot een vergoeding van € 2.000,00. De overschrijding is voor 22/23 deel (€ 1.913,04) toe te rekenen aan de Dienst Toeslagen en voor het overige (€ 86,96) aan de Staat der Nederlanden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep in het kader van de lichte toets (BRE 24/5439) is niet-ontvankelijk. Het beroep in het kader van de integrale beoordeling (BRE 24/7316) is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
8.1.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, komt eiseres in aanmerking voor een vergoeding van haar proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907,00 en de wegingsfactor 0,25. De proceskostenvergoeding moet door de Dienst Toeslagen en de Staat ieder voor de helft worden vergoed. In dit geval brengt dit mee dat de Dienst Toeslagen € 113,37 dient te betalen en de Staat € 113,38.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer BRE 24/5439 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met zaaknummer BRE 24/7316 ongegrond;
- veroordeelt de Dienst Toeslagen tot het betalen van een vergoeding van immateriële
schade aan eiseres van € 1.913,04;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan
eiseres van € 86,96;
- veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling van € 113,37 aan proceskosten aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 21 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen(geldend vanaf 1 januari 2024)
Artikel 2.1, eerste lid
De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
Artikel 8.6 Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie (…) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Artikel 9.1, eerste lid
De Dienst Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van artikel 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.

Voetnoten

1.Artikel 2.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie Toeslagen, voorheen vond deze regeling zijn grondslag in het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (ingetrokken in
2.Dit volgt uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.ECLI:NL:RVS:2025:2279 overweging 4.1.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4740.