Uitspraak
IN DE NALATENSCHAP VAN [moeder]
,te [plaats] ,
[eiser]”,
1.1 [gedaagde 1] ,te [plaats] ,hiernaaanteduidenals“ [gedaagde 1] ”,gemachtigde:mr.M.Leimena,2 [gedaagde 2] ,te [plaats] ,hiernaaanteduidenals“ [gedaagde 2] ”,gemachtigde:mr.M.Leimena,3 [gedaagde 3] ,te [plaats] ,hiernaaanteduidenals“ [gedaagde 3] ”,gemachtigde:mr.A.J.M.vanderBorst,gedaagde partijen,ALLEN IN HOEDANIGHEID VAN ERFGENAAM VAN[moeder] ,1. De procedure
- de brief van mr. Van der Borst van 12 maart 2024, met productie 3;
- de akte overlegging producties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met de producties 3 tot en met 10;
- de aantekeningen van de griffier van de op 25 maart 2024 gehouden mondelinge
behandeling.
2.De feiten
De erfgenamen (onder bezwaar van voormelde legaten) van vader waren: moeder, [eiser] ,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
De erfgenamen (onder bezwaar van voormelde legaten) van moeder zijn: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben die nalatenschap zuiver aanvaard. [gedaagde 3] heeft de nalatenschap van moeder beneficiair aanvaard.
3. Het geschil en de beoordeling
€ 16.705,40, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 2017. Voorts vordert hij om [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen voormeld bedrag, vermeerderd met rente, aan hem te voldoen, een en ander met veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in de kosten van deze procedure.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn van mening dat er weliswaar in rechte een verrekenvordering (op [gedaagde 1] ) is vast komen te staan maar dat daarmee nog niet de hoogte van de erfdelen en de legaten vast staat. Die erfdelen en legaten zullen in hun visie opnieuw moeten worden berekend. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wijten het aan de weigerachtige houding van [gedaagde 3] dat er nog geen nieuwe berekening van de erfdelen en de legaten is gemaakt. Alvorens die herberekening kan worden gemaakt, zullen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als erfgenamen en [eiser] en [broer] als legataris het eerst eens dienen te worden over de uitgangspunten maar [gedaagde 3] wenst zich nergens aan te committeren. In dat verband merken [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op dat het niet helpt dat [gedaagde 3] op eigen houtje bezwaar maakt tegen de berekening van [eiser] , zonder hen daarvan op de hoogte te stellen.
[gedaagde 3] wijst er voorts op dat [eiser] haar initiatief om [gedaagde 1] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in rechte te betrekken steeds volledig heeft ondersteund. Hij heeft daar als legataris baat bij nu het aan hem toekomende legaat door haar inspanningen hoger uitpakt. [gedaagde 3] meent dat [eiser] haar ten onrechte in rechte heeft betrokken en dat hij naar redelijkheid en billijkheid rekening dient te houden met het feit dat [gedaagde 1] tot op heden, in weerwil van pogingen van [gedaagde 3] om zulks af te dwingen, zijn schuld aan de nalatenschap nog niet heeft voldaan, waardoor de afwikkeling van de nalatenschap van moeder in een impasse is geraakt. Ook wijst zij erop dat zij reeds op 12 juli 2023 aan de gemachtigde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft voorgesteld om, ter vermijding van deze procedure, het door haar berekende aan [eiser] toekomende bedrag aan hem uit te keren, maar dat dit door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is geweigerd.
[gedaagde 3] meent voorts dat de omstandigheid dat [gedaagde 1] zijn schuld aan de nalatenschap nog niet heeft voldaan een gewichtige reden vormt die aanleiding geeft om op de voet van artikel 4:5 BW te bepalen dat de vordering van [eiser] , wat betreft het aandeel van [gedaagde 3] daarin, pas behoeft te worden betaald nadat de vordering van de nalatenschap op [gedaagde 1] , al dan niet ten dele door schuldverrekening met diens nalatenschapsaandeel, volledig is voldaan.
[gedaagde 3] stelt, samenvattend, dat de vordering van [eiser] jegens haar moet worden afgewezen, onder compensatie van de proceskosten. Subsidiair stelt dat zij dat de gevorderde hoofdelijke veroordeling afstuit op het bepaalde in artikel 4:125 lid 5 BW juncto 4:5 BW.
3.5 De kantonrechter overweegt als volgt.
In 2018 is aan [eiser] een bedrag uitgekeerd ten bedrage van € 68.382,00 ter zake van zijn aandeel in de nalatenschap van vader. Bij de berekening van dat bedrag is over het hoofd gezien dat moeder indertijd de door [eiser] verschuldigde erfbelasting had voldaan. [notaris] heeft bij brief van 15 januari 2019 (productie 2 bij de conclusie van antwoord van [gedaagde 3] ) die fout onderkend. Bij die brief heeft hij een herberekening gevoegd, waaruit volgt dat het aandeel van [eiser] in de nalatenschap van vader feitelijk
€ 66.332,00 bedroeg. De conclusie luidt dan ook dat aan [eiser] een bedrag van € 2.050,00 teveel is uitbetaald en dat hij dat bedrag aan de boedel van moeder verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment dat [eiser] zijn erfdeel in de nalatenschap van vader heeft ontvangen.
[gedaagde 3] is van mening dat het legaat van [eiser] € 15.288,40 (exclusief rente) bedraagt. Zij merkt daarbij op dat [eiser] (indien hij daar prijs op stelt) ook nog aanspraak heeft op (een deel van) de rente die [gedaagde 1] dient te voldoen over het bedrag dat hij op grond van het arrest van het Hof van 30 augustus 2022 verschuldigd is aan de boedel van moeder.
3.8 Naar het oordeel van de kantonrechter geeft de inhoud van de brief van [notaris] van 15 januari 2019, en de daarbij gevoegde (aangepaste) rekening en verantwoording, aanleiding te veronderstellen dat het in 2018 aan [eiser] uitgekeerde aandeel in de nalatenschap van vader, als gevolg van een vergissing van de notaris met betrekking tot de erfbelasting, inderdaad te hoog is geweest en dat [eiser] derhalve nog een zeker bedrag aan de boedel van moeder verschuldigd is. Dit betekent dat er in deze procedure niet vanuit kan worden gegaan dat juist is dat de omvang van het aan [eiser] toekomende legaat
€ 16.705,40 (exclusief rente) bedraagt. Evenmin kan (zonder meer) het door [gedaagde 3] genoemde bedrag van € 15.288,40 (exclusief) worden gevolgd. De exacte omvang van het legaat zal, onder meer vanwege de renteposten, opnieuw berekend moeten worden. Voor de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht, inhoudend dat zijn vordering als legitimaris in de nalatenschap van moeder € 16.705,40 beloopt, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 2017, is derhalve geen ruimte. Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
gedeeltelijk, en bij wege van voorschot, toe te wijzen. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
[gedaagde 3] heeft aangegeven nimmer bezwaar te hebben gehad (of te hebben) tegen uitbetaling van het aan [eiser] toekomende legaat (waarbij de kantonrechter begrijpt: het legaat zoals zij dat heeft berekend). [gedaagde 3] stelt echter dat de noodzakelijke medewerking van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ontbreekt om tot algehele afwikkeling van de nalatenschap te komen. Daarbij verwijt zij [gedaagde 1] in het bijzonder dat hij zijn schuld aan de boedel van moeder nog niet heeft voldaan.
Zij zien daarbij echter over het hoofd dat uit de in januari 2019 door de notaris gemaakte herberekening van de erfdelen en legaten in de nalatenschap van vader, het aan [eiser] toekomende legaat van moeder (exclusief zijn aandeel in het door [gedaagde 1] in te brengen bedrag) niet € 12.262,80 bedraagt maar € 12.876,20. In totaal heeft [eiser] dus in ieder geval een vordering van € 15.268,80.
De kantonrechter zal daarom bepalen dat aan [eiser] (bij wege van voorschot) dient te worden voldaan een bedrag van (afgerond) € 15.000,00.
4.De beslissing
bij wege van voorschotop het aan [eiser] toekomende legaat uit de nalatenschap van moeder, aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 5.000,00;