ECLI:NL:RBZWB:2025:807

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
10749568 CV EXPL 23-3098 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitkering van legaat bij wijze van voorschot in nalatenschap

In deze zaak vordert eiser, als legataris in de nalatenschap van zijn moeder, een bedrag van € 16.705,40, vermeerderd met wettelijke rente, van de gedaagden, die gezamenlijk erfgenamen zijn. De procedure betreft een geschil over de uitbetaling van een legaat dat aan eiser toekomt. De moeder van eiser is overleden in 2017, en de vader in 2012. In de testamenten van beide ouders zijn legaten en erfverdelingen vastgelegd. Eiser stelt dat hij recht heeft op het gevorderde bedrag, terwijl de gedaagden, die ook erfgenamen zijn, de hoogte van de vordering betwisten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een verschil van mening bestaat over de hoogte van het legaat en dat er een impasse is ontstaan in de afwikkeling van de nalatenschap. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een voorschot van € 5.000,00 op het aan hem toekomende legaat, en dat de gedaagden ieder voor een derde deel van dit bedrag verantwoordelijk zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10749568 / CV EXPL 23-3098
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
[eiser] ,IN HOEDANIGHEID VAN LEGATARIS/LEGITIMARIS
IN DE NALATENSCHAP VAN [moeder]
,te [plaats] ,
eisende partij,
hierna aan te duiden als “
[eiser]”,
gemachtigde: mr. C.L.M. Gommers,
tegen

1.1 [gedaagde 1] ,te [plaats] ,hiernaaanteduidenals“ [gedaagde 1] ”,gemachtigde:mr.M.Leimena,2 [gedaagde 2] ,te [plaats] ,hiernaaanteduidenals“ [gedaagde 2] ”,gemachtigde:mr.M.Leimena,3 [gedaagde 3] ,te [plaats] ,hiernaaanteduidenals“ [gedaagde 3] ”,gemachtigde:mr.A.J.M.vanderBorst,gedaagde partijen,ALLEN IN HOEDANIGHEID VAN ERFGENAAM VAN[moeder] ,1. De procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 november 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. Van der Borst van 12 maart 2024, met productie 3;
- de akte overlegging producties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met de producties 3 tot en met 10;
- de aantekeningen van de griffier van de op 25 maart 2024 gehouden mondelinge
behandeling.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn broers en zus. Er is nog een broer, genaamd [broer] . [broer] is niet in deze procedure betrokken.
2.2
De vader van partijen, [vader] (nader: vader), is overleden op [datum 1] 2012. De moeder van partijen, [moeder] (nader: moeder), is overleden op [datum 2] 2017. Vader en moeder waren gehuwd in gemeenschap in goederen.
2.3
Vader heeft in zijn testament van 30 juni 2009 [gedaagde 3] en [broer] alsmede hun afstammelingen onterfd, onder toekenning aan hen van een legaat ter grootte van hun legitieme portie, opeisbaar bij het overlijden van moeder. Vader heeft de wettelijke verdeling van toepassing verklaard.
De erfgenamen (onder bezwaar van voormelde legaten) van vader waren: moeder, [eiser] ,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.4.
Moeder heeft in haar testament van 14 januari 2015 [broer] en [eiser] alsmede hun afstammelingen onterfd, onder toekenning aan hen van een legaat ter grootte van hun legitieme portie, opeisbaar na levering van de echtelijke woning. Die woning is door haar gelegateerd aan een zoon van [gedaagde 1] , onder de verplichting aan haar kleinzoon om de waarde ervan in te brengen in haar nalatenschap. De betreffende woning is op 22 september 2017 aan de zoon van [gedaagde 1] geleverd.
De erfgenamen (onder bezwaar van voormelde legaten) van moeder zijn: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben die nalatenschap zuiver aanvaard. [gedaagde 3] heeft de nalatenschap van moeder beneficiair aanvaard.
2.5
Moeder heeft in haar testament een derde, te weten [notaris] te [plaats] , tot executeur benoemd. Die notaris heeft op 7 juli 2017 een zogeheten ruimschoots verklaring afgelegd. Op 13 augustus 2020 is [notaris] op eigen verzoek door de rechtbank uit zijn functie van executeur ontslagen. Thans is er geen executeur.
2.6
Bij dagvaarding van 30 juni 2020 heeft [gedaagde 3] een aantal vorderingen ingesteld tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [eiser] en [broer] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben reconventionele vorderingen ingesteld. Bij vonnis van 12 mei 2021 zijn alle vorderingen over en weer afgewezen. [gedaagde 3] is van het vonnis van de rechtbank in beroep gegaan. [eiser] heeft bij wege van incidenteel hoger beroep gelijkluidende vorderingen ingesteld maar daarin is hij om juridisch-technische redenen niet-ontvankelijk verklaard. Bij arrest van het gerechtshof te ’s Hertogenbosch van 30 augustus 2022 is voor recht verklaard dat op het aandeel van [gedaagde 1] in de nalatenschap van zijn moeder een bedrag van € 44.426,09 in mindering komt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum 2] 2017 tot de dag dat de verdeling is voltooid.
2.7
Tussen de erfgenamen van moeder bestaat een verschil van mening. [gedaagde 3] heeft bij dagvaarding van 13 mei 2023 een kort geding aangespannen tegen [gedaagde 1] en daarin onder meer gevorderd dat [gedaagde 1] inzake de afwikkeling van de nalatenschap van moeder een bedrag van € 49.461,29 (de in overweging 2.6 genoemde hoofdsom + wettelijke rente) onder de notaris zou voldoen. Haar vorderingen zijn door de voorzieningenrechter in deze rechtbank bij vonnis van 19 juni 2023 afgewezen omdat, kort gezegd, die vordering tegen [gedaagde 1] als deelgenoot in de verdeling van de gemeenschap dient te worden betrokken en de uit de jurisprudentie volgende uitzonderingssituatie niet aan de orde werd geacht.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat hij als legataris een vordering heeft op de nalatenschap van zijn moeder ten bedrage van
€ 16.705,40, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 2017. Voorts vordert hij om [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen voormeld bedrag, vermeerderd met rente, aan hem te voldoen, een en ander met veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in de kosten van deze procedure.
3.2
[eiser] stelt recht en belang te hebben bij zijn vorderingen op [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in hun hoedanigheid van gezamenlijke erfgenamen in de nalatenschap van zijn moeder. Die vordering is door notaris mr. Van den Eijnden te [plaats] op 26 januari 2018 berekend op een bedrag van € 12.262,80. Uit het arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 30 augustus 2022 vloeit voort dat tot de nalatenschap van moeder tevens behoort een vordering op [gedaagde 1] van € 44.426,09 zodat de legitimaire massa moet worden berekend op € 122.627,95. Het gevolg daarvan is dat de vordering van [eiser] in hoofdsom € 16.705,40 bedraagt. Ondanks verscheidene verzoeken om uitbetaling van dat bedrag, zijn [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet tot betaling aan hem overgegaan.
3.3
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat [eiser] (evenals [broer] ) recht heeft op uitbetaling van het aan hem toekomende legaat. Het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is niet gericht tegen het door [eiser] genoemde bedrag van € 16.705,40. Wat hen betreft kan dit bedrag als voorschot aan [eiser] worden uitbetaald. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verweren zich enkel tegen de door [eiser] gevorderde hoofdelijke veroordeling, de gevorderde wettelijke rente en de gevorderde proceskostenveroordeling.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn van mening dat er weliswaar in rechte een verrekenvordering (op [gedaagde 1] ) is vast komen te staan maar dat daarmee nog niet de hoogte van de erfdelen en de legaten vast staat. Die erfdelen en legaten zullen in hun visie opnieuw moeten worden berekend. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wijten het aan de weigerachtige houding van [gedaagde 3] dat er nog geen nieuwe berekening van de erfdelen en de legaten is gemaakt. Alvorens die herberekening kan worden gemaakt, zullen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als erfgenamen en [eiser] en [broer] als legataris het eerst eens dienen te worden over de uitgangspunten maar [gedaagde 3] wenst zich nergens aan te committeren. In dat verband merken [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op dat het niet helpt dat [gedaagde 3] op eigen houtje bezwaar maakt tegen de berekening van [eiser] , zonder hen daarvan op de hoogte te stellen.
3.4
[gedaagde 3] betwist de hoogte van de vordering van [eiser] . In haar visie heeft [eiser] slechts aanspraak op een bedrag van € 15.288,40.
[gedaagde 3] wijst er voorts op dat [eiser] haar initiatief om [gedaagde 1] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in rechte te betrekken steeds volledig heeft ondersteund. Hij heeft daar als legataris baat bij nu het aan hem toekomende legaat door haar inspanningen hoger uitpakt. [gedaagde 3] meent dat [eiser] haar ten onrechte in rechte heeft betrokken en dat hij naar redelijkheid en billijkheid rekening dient te houden met het feit dat [gedaagde 1] tot op heden, in weerwil van pogingen van [gedaagde 3] om zulks af te dwingen, zijn schuld aan de nalatenschap nog niet heeft voldaan, waardoor de afwikkeling van de nalatenschap van moeder in een impasse is geraakt. Ook wijst zij erop dat zij reeds op 12 juli 2023 aan de gemachtigde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft voorgesteld om, ter vermijding van deze procedure, het door haar berekende aan [eiser] toekomende bedrag aan hem uit te keren, maar dat dit door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is geweigerd.
[gedaagde 3] meent voorts dat de omstandigheid dat [gedaagde 1] zijn schuld aan de nalatenschap nog niet heeft voldaan een gewichtige reden vormt die aanleiding geeft om op de voet van artikel 4:5 BW te bepalen dat de vordering van [eiser] , wat betreft het aandeel van [gedaagde 3] daarin, pas behoeft te worden betaald nadat de vordering van de nalatenschap op [gedaagde 1] , al dan niet ten dele door schuldverrekening met diens nalatenschapsaandeel, volledig is voldaan.
[gedaagde 3] stelt, samenvattend, dat de vordering van [eiser] jegens haar moet worden afgewezen, onder compensatie van de proceskosten. Subsidiair stelt dat zij dat de gevorderde hoofdelijke veroordeling afstuit op het bepaalde in artikel 4:125 lid 5 BW juncto 4:5 BW.
3.5 De kantonrechter overweegt als volgt.
3.6
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geen bezwaar tegen uitbetaling aan [eiser] van het door hem berekende legaat, met dien verstande dat zij menen dat dit dan bij wege van voorschot aan hem dient te worden uitbetaald. In hun visie dient de omvang van de erfdelen en de erfdelen namelijk nog opnieuw te worden berekend. [gedaagde 3] daarentegen maakt wel bezwaar tegen de hoogte van het door [eiser] gevorderde bedrag.
3.7
Het bezwaar van [gedaagde 3] laat zich als volgt samenvatten.
In 2018 is aan [eiser] een bedrag uitgekeerd ten bedrage van € 68.382,00 ter zake van zijn aandeel in de nalatenschap van vader. Bij de berekening van dat bedrag is over het hoofd gezien dat moeder indertijd de door [eiser] verschuldigde erfbelasting had voldaan. [notaris] heeft bij brief van 15 januari 2019 (productie 2 bij de conclusie van antwoord van [gedaagde 3] ) die fout onderkend. Bij die brief heeft hij een herberekening gevoegd, waaruit volgt dat het aandeel van [eiser] in de nalatenschap van vader feitelijk
€ 66.332,00 bedroeg. De conclusie luidt dan ook dat aan [eiser] een bedrag van € 2.050,00 teveel is uitbetaald en dat hij dat bedrag aan de boedel van moeder verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment dat [eiser] zijn erfdeel in de nalatenschap van vader heeft ontvangen.
[gedaagde 3] is van mening dat het legaat van [eiser] € 15.288,40 (exclusief rente) bedraagt. Zij merkt daarbij op dat [eiser] (indien hij daar prijs op stelt) ook nog aanspraak heeft op (een deel van) de rente die [gedaagde 1] dient te voldoen over het bedrag dat hij op grond van het arrest van het Hof van 30 augustus 2022 verschuldigd is aan de boedel van moeder.
3.8 Naar het oordeel van de kantonrechter geeft de inhoud van de brief van [notaris] van 15 januari 2019, en de daarbij gevoegde (aangepaste) rekening en verantwoording, aanleiding te veronderstellen dat het in 2018 aan [eiser] uitgekeerde aandeel in de nalatenschap van vader, als gevolg van een vergissing van de notaris met betrekking tot de erfbelasting, inderdaad te hoog is geweest en dat [eiser] derhalve nog een zeker bedrag aan de boedel van moeder verschuldigd is. Dit betekent dat er in deze procedure niet vanuit kan worden gegaan dat juist is dat de omvang van het aan [eiser] toekomende legaat
€ 16.705,40 (exclusief rente) bedraagt. Evenmin kan (zonder meer) het door [gedaagde 3] genoemde bedrag van € 15.288,40 (exclusief) worden gevolgd. De exacte omvang van het legaat zal, onder meer vanwege de renteposten, opnieuw berekend moeten worden. Voor de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht, inhoudend dat zijn vordering als legitimaris in de nalatenschap van moeder € 16.705,40 beloopt, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 2017, is derhalve geen ruimte. Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.9
Het vorenstaande laat onverlet dat de kantonrechter wel aanleiding ziet om de vordering van [eiser] tot, kort gezegd, uitbetaling van het aan hem toekomende legaat
gedeeltelijk, en bij wege van voorschot, toe te wijzen. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
3.1
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen uitbetaling van (een voorschot op) het aan [eiser] toekomende legaat. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwijten het [gedaagde 3] dat het nog niet zover is gekomen.
[gedaagde 3] heeft aangegeven nimmer bezwaar te hebben gehad (of te hebben) tegen uitbetaling van het aan [eiser] toekomende legaat (waarbij de kantonrechter begrijpt: het legaat zoals zij dat heeft berekend). [gedaagde 3] stelt echter dat de noodzakelijke medewerking van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ontbreekt om tot algehele afwikkeling van de nalatenschap te komen. Daarbij verwijt zij [gedaagde 1] in het bijzonder dat hij zijn schuld aan de boedel van moeder nog niet heeft voldaan.
3.11
Evident is dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] elkaar als erfgenamen in een (juridische) houdgreep houden. Niet valt in te zien waarom [eiser] , die enkel schuldeiser van de boedel van moeder is, zou moeten wachten tot het moment waarop die onderlinge strijd tussen de erfgenamen definitief zal zijn beslecht. Uit de processtukken blijkt dat de notaris een geldbedrag in depot heeft dat ruimschoots toereikend is om de vordering van [eiser] als legataris (althans een substantieel deel daarvan bij wege van voorschot) te voldoen. De kantonrechter zal de erfgenamen daartoe dan ook veroordelen.
Naar het oordeel van de kantonrechter vormt de omstandigheid dat [gedaagde 1] zijn schuld aan de boedel van moeder nog niet heeft voldaan, geen gewichtige reden om op de voet van artikel 4:5 BW te bepalen dat de vordering van [eiser] , wat betreft het aandeel van [gedaagde 3] daarin, pas behoeft te worden betaald nadat de vordering van de nalatenschap op [gedaagde 1] , al dan niet ten dele door schuldverrekening met diens nalatenschapsaandeel, volledig is voldaan. Ook vloeit dat niet voort uit de redelijkheid en billijkheid, zoals [gedaagde 3] meent. De enkele omstandigheid dat [eiser] [gedaagde 3] heeft gesteund tijdens de door haar aangespannen gerechtelijke procedures om tot vaststelling van die vordering op [gedaagde 1] te geraken en dat [eiser] van het resultaat daarvan meeprofiteert is daartoe onvoldoende.
3.12
Wat betreft de door [eiser] gevorderde wettelijke rente overweegt de kantonrechter als volgt.
3.13
In de dagvaarding heeft [eiser] onder punt 16 aangevoerd dat hij gedaagden inmiddels een aantal keren vergeefs heeft verzocht het hem toekomende bedrag, vermeerderd met rente, aan hem uit te betalen. Die stelling is verder in het geheel niet onderbouwd. [gedaagde 3] heeft, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel BW 4:125 lid 3 aangevoerd dat de wettelijke rente pas verschuldigd is vanaf het moment dat sprake is van verzuim. In haar visie is geen verzuim ingetreden. Op dat verweer is door [eiser] niet ingegaan. Dat betekent dat in deze procedure niet komt vast te staan of [eiser] inderdaad aanspraak heeft op wettelijke rente en zo ja, vanaf welk moment. Voor toewijzing van wettelijke rente is dan ook geen plaats.
3.14
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben niet betwist dat [eiser] als legataris aanspraak heeft op een bedrag van € 16.705,40 (= € 12.262,80 zoals door de notaris bij brief van 26 januari 2018 genoemd + € 4.442,60, zijnde 1/10 deel van de vordering van de boedel van moeder op [gedaagde 1] ). Indien vervolgens wordt uitgegaan van de juistheid van het betoog van [gedaagde 3] dat [eiser] nog een schuld heeft aan de boedel van moeder van € 2.050,00, dan heeft [eiser] in de ogen van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder geval een vordering op de boedel van € 14.655,40.
Zij zien daarbij echter over het hoofd dat uit de in januari 2019 door de notaris gemaakte herberekening van de erfdelen en legaten in de nalatenschap van vader, het aan [eiser] toekomende legaat van moeder (exclusief zijn aandeel in het door [gedaagde 1] in te brengen bedrag) niet € 12.262,80 bedraagt maar € 12.876,20. In totaal heeft [eiser] dus in ieder geval een vordering van € 15.268,80.
De kantonrechter zal daarom bepalen dat aan [eiser] (bij wege van voorschot) dient te worden voldaan een bedrag van (afgerond) € 15.000,00.
3.15
Artikel 117 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een legaat een uiterste wilsbeschikking is, waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent. Een legaat komt, tenzij het aan een of meer bepaalde erfgenamen of legatarissen is opgelegd, ten laste van de gezamenlijke erfgenamen. Is de prestatie deelbaar, dan zijn de belaste erfgenamen, ieder voor een deel, evenredig aan zijn erfdeel, verbonden, tenzij (aldus lid 3 van genoemd artikel) de erflater anders heeft beschikt.
3.16
Moeder is in haar testament niet afgeweken van het bepaalde dat het aan [eiser] toekomende legaat, zijnde een geldbedrag en dus een deelbare prestatie naar evenredigheid van ieders aandeel in haar nalatenschap ten laste van haar gezamenlijke erfgenamen komt. Er is dan ook geen rechtsgrond voor de door [eiser] gevorderde hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . Die vordering wordt dan ook afgewezen. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zullen ieder worden veroordeeld tot voldoening van 1/3 deel van het aan [eiser] toekomende (voorschot op het uiteindelijk aan hem toekomende) legaat, ofwel tot voldoening door elk van hen van een bedrag van € 5.000,00.
3.17
De kantonrechter zal het meer of anders gevorderde afwijzen.
de proceskosten3.18 De proceskosten zullen op de voet van het bepaalde in artikel 237 lid 1 Rv worden gecompenseerd als hierna te melden. De kantonrechter ziet geen aanleiding om van die hoofdregel af te wijken.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder om,
bij wege van voorschotop het aan [eiser] toekomende legaat uit de nalatenschap van moeder, aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 5.000,00;
4.2
compenseert de proceskosten en wel zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3
verklaart dit vonnis ten aanzien van de uitgesproken veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.