ECLI:NL:RBZWB:2025:8071

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
02-140580-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet met betrekking tot procaïne

Op 19 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de bewerking van cocaïne. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van circa 60 kilogram procaïne, een versnijdingsmiddel, dat hij op 19 juni 2024 met een bestelbus vervoerde. Tijdens de zitting op 5 november 2025 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. C. van Aken, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. F. van Peski, stelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het tenlastegelegde feit, terwijl de verdediging betoogde dat er geen opzet was en dat de verdachte ervan overtuigd was dat het poeder geen drugs betrof.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de snelweg A16 was aangehouden met een bestelbus waarin drie dozen met wit poeder waren aangetroffen. De politie had de laadruimte doorzocht met toestemming van de verdachte. De dozen bevatten procaïne, wat de rechtbank als een versnijdingsmiddel voor cocaïne beschouwde. De verdachte had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de herkomst van het poeder en de rechtbank oordeelde dat hij niet te goeder trouw handelde. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-140580-25
Vonnis (vul parketnummer in)van de meervoudige kamer van 19 november 2025
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende op het [adres] ,
raadsman mr. C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 november 2025. Verdachte is niet op de zitting verschenen, zijn gemachtigde raadsman wel. De officier van justitie mr. F. van Peski en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 19 juni 2024 schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de bewerking van cocaïne door vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben en zestig kilogram procaïne met een bestelbus te vervoeren.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Het gaat niet om ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’, maar om ‘voorhanden hebben’. Verdachte heeft in zijn bestelbus drie dozen vervoerd met in elk ongeveer twintig kilogram wit poeder en daarover wisselend en ongeloofwaardig verklaard. Hij wist dat het procaïne betrof, althans heeft bewust die aanmerkelijke kans aanvaard. Procaïne is een versnijdingsmiddel voor cocaïne.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte was ervan overtuigd dat het poeder in de dozen geen drugs betrof en bezit ervan niet strafbaar was.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op 19 juni 2024 rond 21.20 uur is verdachte op de snelweg A16 tussen Breda en de Belgische grens, ter hoogte van verzorgingsplaats Hazeldonk, staande gehouden door de politie. Hij reed toen in een Citroën Jumpy bedrijfsauto met [kenteken] , geregistreerd op zijn naam. Bij bevraging van de politiesystemen kwam zowel het voertuig als verdachte naar voren in een onderzoek naar verdovende middelen. Met uitdrukkelijke toestemming van verdachte heeft de politie de laadruimte van de bestelbus doorzocht. Daarbij werden drie kartonnen dozen aangetroffen, met daarin telkens een zak met wit poeder. Op de dozen stond in Chinese tekens “polyvinylpyrrolidon” geschreven; een stof die in de farmaceutische industrie als bindmiddel wordt gebruikt bij de productie van oplosbare tabletten, maar ook bij de productie van XTC-pillen. De dozen met poeder zijn daarom in beslag genomen. Het poeder is bemonsterd en door het Nederlands Forensisch Instituut getest. Het bleek te gaan om procaïne.
Verklaring(en) verdachte
Verdachte verklaarde aanvankelijk niet te weten wat er in de dozen zat. Hij zei dat de dozen van [bedrijf] kwamen, dat hij deze had opgehaald en ze moest wegbrengen. Hij noemde daarbij een naam en een adres in [plaats] . Ook zei hij herhaaldelijk dat het geen drugs betrof en dus niet verboden was. Later verklaarde verdachte dat hij het poeder zelf via AliExpress in China had besteld en dat het door FedEx bij hem was bezorgd. Verdachte zei van het poeder osmosewater te maken, wat hij bij zijn werkzaamheden als schoonmaker gebruikte voor het kalkvrij wassen van ramen en vensterbanken. Verdachte beschikte niet over een account of bevestigingsmail en de betaling was niet zakelijk verricht, omdat hij eerst nog wilde testen of het poeder bij het wassen wel het gewenste resultaat opleverde.
Osmosewater of versnijdingsmiddel
Naar aanleiding van de verklaring van verdachte heeft de politie aan de Landelijke Faciliteit Ontmantelen gevraagd of het mogelijk is om met procaïne osmosewater te maken. Dat bleek pertinent niet het geval. Procaïne is een kortwerkend plaatselijk verdovingsmiddel dat nauwelijks meer wordt toegepast, maar vaak wordt aangetroffen op locaties waar (synthetische) drugs worden vervaardigd of bewerkt. Door procaïne te bewerken met aceton krijgt het een parelmoerglans en komt het eruit te zien als cocaïne. Het wordt daarom vaak gebruikt als versnijdingsmiddel.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij op 24 september 2024 door de politierechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken wegens medeplichtigheid aan het wederrechtelijk verblijven op een haventerrein; het eerder genoemde onderzoek naar verdovende middelen in welk verband verdachte en zijn voertuig uit de politiesystemen naar voren kwamen. Dat voorval in de haven was op 15 juni 2024, vier dagen voor het tenlastegelegde feit en ziet op het vervoeren van zogenoemde uithalers.
Gezien het voorgaande komt het de rechtbank niet aannemelijk voor dat verdachte te goeder trouw de drie grote dozen met wit poeder vervoerde. Zijn verklaring over het osmosewater is aantoonbaar onjuist gebleken, maar bovendien is de aangetroffen zestig kilogram geen hoeveelheid om het kalkvrij ramenwassen eens mee te proberen. Ook voor het overige heeft verdachte tegenstrijdig en ongeloofwaardig verklaard. Op de zitting is verdachte niet verschenen, waardoor hij zijn eerdere verklaringen niet zelf heeft kunnen toelichten en de rechtbank hem er geen vragen over heeft kunnen stellen.
Conclusie
Ten laste gelegd is dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht voor – kort gezegd – de bewerking van cocaïne. De hoeveelheid procaïne en de omstandigheden waaronder deze is aangetroffen, duiden op die bewerking. De verklaringen van verdachte dienen naar het oordeel van de rechtbank slechts ter verhulling van zijn wetenschap daarvan. In onderlinge samenhang bezien, is daarmee naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake geweest van voorbereidingshandelingen. Verdachte heeft die willens en wetens verricht, waarmee zijn opzet vaststaat.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 juni 2024 op de A16 te Breda, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden de navolgende voorwerpen:
een bedrijfsauto (een Citroën Jumpy, kenteken [kenteken] ) en
een grote hoeveelheid procaïne (als versnijdingsmiddel van cocaïne) verpakt in dozen,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit, maar in het geval van een bewezenverklaring verzocht om de persoonlijke omstandigheden van verdachte mee te wegen en slechts een voorwaardelijke straf op te leggen. Meer specifiek is benoemd dat verdachte medewerking heeft verleend aan onderzoek door de reclassering, hij inmiddels de ‘gang naar boven’ heeft ingezet en dat er voor hem veel op het spel staat, wat betreft werk en woning.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft met het voorhanden hebben van procaïne als versnijdingsmiddel en het vervoeren daarvan met zijn bestelbus, voorbereidingshandelingen verricht voor de productie van cocaïne. Het is algemeen bekend dat harddrugs verslavend en schadelijk voor de volksgezondheid zijn. De ervaring leert ook dat de georganiseerde drugshandel gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit en dat daarvan in toenemende mate een ondermijnend effect uitgaat. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd.
Voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie of het bewerken van harddrugs forse straffen staan. Alles afwegende kan, gezien de ernst van het feit, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank in algemene zin acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Als strafverzwarend heeft de rechtbank meegewogen dat de zestig kilogram procaïne die bij verdachte is aangetroffen een forse hoeveelheid is. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank voornoemde persoonlijke omstandigheden mee. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van achttien maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van achttien maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K.J. van der Wal, voorzitter, en mr. M.E.I. Beudeker en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 november 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 juni 2024 op de A16 te Breda, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in
het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren
en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne,
zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te
bereiden en/of te bevorderen de navolgende voorwerpen:
een bedrijfsauto (een Citroen Jumpy, kenteken [kenteken] ) en/of
een hoeveelheid van
- 20.12 kilogram,
- 19.52 kilogram en/of
- 19.90 kilogram
procaïne (als versnijdingsmiddel van cocaïne), althans een grote hoeveelheid
verpakt in dozen,
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkregen,
vervoerd en/of voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachten
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die
bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )