ECLI:NL:RBZWB:2025:8074

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
02-294509-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van handel in en het voorhanden hebben van cocaïne met procesafspraken

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handel in cocaïne en het opzettelijk voorhanden hebben van cocaïne. De verdachte, geboren in 1977 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg. De officier van justitie, mr. L.J. den Braber, presenteerde de tenlastelegging, die betrekking had op de periode van 30 december 2019 tot en met 19 november 2024. De verdachte had ongeveer 71,16 gram cocaïne in zijn bezit op de laatste datum. Tijdens de zitting zijn procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, waarbij zij overeenkwamen dat de verdachte geen inhoudelijke verweren zou voeren en dat de rechtbank zou oordelen op basis van deze afspraken. De rechtbank heeft de procesafspraken beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met de afstand van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 50.000,00. Tevens is er een last gegeven tot teruggave van in beslag genomen voorwerpen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-294509-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 november 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] ,
raadsman mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. L.J. den Braber en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne in de periode van 30 december 2019 tot en met 19 november 2024 en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 71,16 gram cocaïne op 19 november 2024.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De procesafspraken

Deze strafzaak kenmerkt zich doordat het Openbaar Ministerie en de verdediging zogeheten procesafspraken hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst welke is ondertekend door verdachte en zijn raadsman op 30 oktober 2025 en door de officier van justitie op 31 oktober 2025. Voorafgaand aan de inhoudelijke zitting hebben zij deze overeenkomst overgelegd aan de rechtbank. Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben de rechtbank daarmee een gezamenlijk voorstel gedaan over de wijze van afdoening van de zaak.
Het afdoeningsvoorstel houdt, in de kern, het volgende in:
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten conform de inhoud van de bijlagen bij de procesafspraken;
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden onvoorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een geldboete van € 50.000,00;
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot teruggave van de navolgende in beslag genomen voorwerpen met - ingeval het gaat om een geldbedrag - toepassing van een cash-call:
• €455,- (goednummer 2795513);
• 1 Rechten aan toonder t.w.v. € 2.781,79 (goednummer 2806368);
• 1 Rechten aan toonder t.w.v. € 109.901,07 (goednummer 2806357);
• 1 vordering m.b.t. [rekeningnummer] t.n.v. [verdachte] h/o [bedrijf] t.w.v. € 76.906,65;
• 2 kentekenbewijzen (goednummer 2795632);
- de verdachte zal geen nadere onderzoekswensen indienen of (inhoudelijke) verweren voeren;
- de verdachte legt geen bekennende verklaring af; de verdediging zal voor de
eerstvolgende zitting, door ondertekening van deze procesafspraken en door middel van
een bericht van de raadsman richting rechtbank en OM schriftelijk aangeven dat de feiten
en kwalificaties zoals tussen OM en verdediging vastgesteld in de bijlage A, niet worden
ontkend en er zal geen inhoudelijk verweer worden gevoerd;
- verdachte doet schriftelijk afstand van de in Bijlage B benoemde in beslag genomen
goederen, conform de bijgevoegde schriftelijke afstandsverklaring;
- verdachte beseft dat het niet voeren van verdediging zal leiden tot een veroordeling
van één of meerdere strafbare feiten als omschreven in de tenlasteleggingen;
- de verdediging zal gedurende het proces in eerste aanleg geen aanhoudings- en/of
schorsingsverzoeken indienen, tenzij thans onvoorziene omstandigheden/een acute
situatie van persoonlijke aard ontstaat die thans niet wordt voorzien;
- verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken en zal geen appel
instellen;
- verdachte en de raadsman zullen in het kader van de inhoudelijke behandeling het
bovenstaande herhalen;
- indien de strafoplegging van de rechtbank significant (naar boven of naar beneden) afwijkt
van de bovengenoemde strafmodaliteiten in dit procesvoorstel, en/of de rechtbank een
andere strafmodaliteit oplegt zoals door partijen is overeengekomen, dan behoudt zowel
de verdediging als het OM het recht om hoger beroep in te stellen;
- verdachte heeft met deze afspraken, na adequate rechtsbijstand te hebben ontvangen, vrijwillig afstand gedaan van verdedigingsrechten en is zich bewust van de (mogelijke)
gevolgen daarvan;
- verdachte zal tijdens de inhoudelijke zitting aanwezig zijn, zodat hij kan worden
gehoord over de procesafspraken;
- verdachte stemt er mee in dat een afschrift van deze overeenkomst (en eventuele
bijlage(n)) aan het Centraal Justitieel Incassobureau zal/zullen worden verstrekt.
De gehele overeenkomst procesafspraken Openbaar Ministerie en verdachte is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Beoordeling van de procesafspraken door de rechtbank
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. Bij de beoordeling zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten zoals verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022 (vgl. ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de totstandkoming van de procesafspraken is bijgestaan door zijn raadsman. Verdachte is ook samen met zijn raadsman aanwezig geweest op de openbare terechtzitting van 4 november 2025, waar de inhoud van het afdoeningsvoorstel is besproken.
De rechtbank heeft ter zitting benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij de (totstandkoming van de) procesafspraken en dat de rechtbank daaraan niet gebonden is. De rechtbank houdt immers een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen. Hierbij staat met name de beantwoording van de vragen conform artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering centraal.
De officier van justitie, de raadsman en verdachte hebben ter zitting bevestigd achter het voorstel te staan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het voorstel met zijn raadsman heeft besproken en dat de inhoud van de afspraken duidelijk voor hem is. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt - in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten - en hij accepteert de op te leggen straf zoals deze is voorgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet geen afbreuk aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inhoud van de procesafspraken niet bij haar oordeel te betrekken.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gerekwireerd tot de in de procesafspraken opgenomen bewezenverklaring van feiten 1 en 2.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat met de officier van justitie overeenstemming is over de in de procesafspraken opgenomen bewezenverklaring, zoals door de officier van justitie ter zitting naar voren is gebracht.
De raadsman heeft - overeenkomstig de procesafspraken - geen bewijsverweren gevoerd.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet reden de procesafspraken zoals overeengekomen tussen de officier van justitie en de raadsman te volgen. Dit betekent dat voor feiten 1 en 2 een bewezenverklaring volgt, zoals hierna is weergegeven.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis, dat aan het verkort vonnis wordt gehecht.
5.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 30 december 2019 tot en met 19 november 2024 te Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk meerdere malen, heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,(handels- en gebruikers)hoeveelheden, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
op 19 november 2024 te Tilburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 71,16 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, conform het afdoeningsvoorstel, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete ter hoogte van € 50.000,00.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij het afdoeningsvoorstel.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan de handel in en het voorhanden hebben van cocaïne. De handel in en het voorhanden hebben van cocaïne zijn zeer ernstige feiten en betreffen een essentieel onderdeel van het illegale drugscircuit. Dat circuit is doordrongen van geweld, bedreigend voor de veiligheid in Nederland en brengt veel schade toe aan de volksgezondheid en het milieu. Aan dit circuit heeft verdachte voor eigen geldelijk gewin deelgenomen.
Gelet op de aard en ernst van deze feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, waarbij het opleggen van een geldboete ook aangewezen is. Bij de bepaling van de duur en de hoogte heeft de rechtbank acht geslagen op straffen en geldboetes die plegen te worden opgelegd in soortgelijke zaken en rekening gehouden met de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Gelet op het voorgaande zou de rechtbank in beginsel een langere gevangenisstraf passend en geboden achten. De rechtbank is van oordeel dat de procesafspraken in onderhavige zaak nopen tot een andere afweging die resulteert in een lagere straf. Zij overweegt daartoe als volgt. Een matiging van de straf in dit geval is gerechtvaardigd, omdat verdachte heeft meegewerkt aan een procedure die uiteindelijk tot efficiëntere rechtspleging heeft geleid. De behandeling van de strafzaak tijdens het onderzoek ter zitting is voortvarend verlopen, nu als gevolg van de procesafspraken geen inhoudelijke verweren zijn gevoerd. Bovendien wordt door naleving van de overeenkomst een hoger beroep voorkomen. Dit levert tijdswinst op en bespaart kostbare zittingscapaciteit. Naast deze proceseconomische belangen zorgt deze procedure er ook voor dat zaken eerder onherroepelijk zijn en opgelegde straffen sneller kunnen worden geëxecuteerd. De procesafspraken doen daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.
De door de verdediging en de officier van justitie overeengekomen gevangenisstraf van
32 maanden wordt door de rechtbank in deze zaak als een passende vorm van strafafdoening beschouwd, te meer nu ook een geldboete is overeengekomen binnen de procesafspraken.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat de vrijheidsstraf en de geldboete die in de procesafspraken zijn overeengekomen onder de gegeven omstandigheden in redelijke verhouding staan tot de ernst en omvang van de feiten, alsook de rol die verdachte daarin heeft vertolkt. De rechtbank legt dan ook aan verdachte op een onvoorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht en daarnaast een geldboete ter hoogte van € 50.000,00.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Het beslag

8.1.
De teruggave
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen wordt een last gegeven tot teruggave aan verdachte, zijnde degene bij wie deze in beslag zijn genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, met - ingeval het gaat om een geldbedrag - toepassing van een cash-call. Dit betreft de navolgende voorwerpen:
• € 455,00 (goednummer 2795513);
• 1 Rechten aan toonder t.w.v. € 2.781,79 (goednummer 2806368);
• 1 Rechten aan toonder t.w.v. € 109.901,07 (goednummer 2806357);
• 1 vordering m.b.t., [rekeningnummer] t.n.v. [verdachte] h/o [bedrijf] t.w.v. € 76.906,65;
• 2 kentekenbewijzen (goednummer 2795632).

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, in vereniging gepleegd;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 32 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 50.000,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
285 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen met - ingeval het gaat om een geldbedrag - toepassing van een cash-call, te weten:
• € 455,00 (goednummer 2795513);
• 1 Rechten aan toonder t.w.v. € 2.781,79 (goednummer 2806368);
• 1 Rechten aan toonder t.w.v. € 109.901,07 (goednummer 2806357);
• 1 vordering m.b.t., [rekeningnummer] t.n.v. [verdachte] h/o [bedrijf] t.w.v. € 76.906,65;
• 2 kentekenbewijzen (goednummer 2795632).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter,
mr. D. van Kralingen en mr. S.H. Stein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier,
en is uitgesproken ter de openbare zitting op 4 november 2025.