Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne. De verdachte, geboren in 1976, was vertegenwoordigd door haar raadsvrouw, mr. J.J.A. van Roessel. Tijdens de zitting hebben de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De tenlastelegging betrof de periode van 30 oktober 2023 tot en met 19 november 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De zaak kenmerkte zich door procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, die op 31 oktober 2025 zijn ondertekend. Deze afspraken omvatten een voorstel voor een bewezenverklaring en een gevangenisstraf van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft de procesafspraken beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met het afdoeningsvoorstel.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het bewezen verklaarde feit, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de strafoplegging gematigd, rekening houdend met de procesafspraken en de efficiënte rechtspleging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur, met bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.