ECLI:NL:RBZWB:2025:8076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
02- 299448-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van aanranding wegens onvoldoende bewijs en steunbewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van aanranding, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2025 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd verweten dat hij in de nacht van 23 op 24 oktober 2021 in een café in Breda de aangeefster had gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster, hoewel betrouwbaar, niet voldoende steun vond in ander bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken het bewijs niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige, en dat er voldoende ondersteunend bewijs moet zijn. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende werden ondersteund door ander bewijs, zoals DNA-onderzoek en getuigenverklaringen. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-299448-22
vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] , [land]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. L.V. Romme, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [aangeefster] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feit. De verklaring van aangeefster is betrouwbaar en vindt voldoende steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het feit wegens gebrek aan bewijs.
Primair stelt de verdediging hiertoe dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is en daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Indien de rechtbank oordeelt dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, stelt zij subsidiair dat haar verklaring onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Indien de rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat de ten laste gelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, stelt de verdediging meer subsidiair dat niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van dwang.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat hij aangeefster in de nacht van 23 op 24 oktober 2021 heeft gedwongen tot het dulden van seksuele handelingen, hetgeen door verdachte wordt betwist.
Aangeefster heeft - kort gezegd - verklaard dat zij die bewuste nacht samen met een vriend in [café] in Breda was, waar zij in contact is gekomen met verdachte. Op initiatief van verdachte hebben zij kort met elkaar gezoend. Aangeefster vond het niet prettig en zij is naar het toilet gegaan. Toen aangeefster het toilethokje wilde verlaten, duwde verdachte haar terug het toilethokje in. Verdachte drukte haar tegen de muur en deed het toilethokje op slot. Verdachte begon haar te zoenen en betastte haar vagina, billen en borsten. Aangeefster bleef tegen verdachte zeggen dat ze het niet wilde en heeft meerdere malen tevergeefs geprobeerd de deur te openen, maar verdachte sloeg steeds haar hand weg en bleef maar doorgaan. Toen hij zijn broek probeerde te openen lukte het haar om het toilethokje te openen en te verlaten.
Verdachte heeft een andere lezing van die nacht gegeven en - kort gezegd - verklaard dat
hij in [café] aan het dansen was toen aangeefster op hem af kwam. Verdachte en aangeefster hebben daar met elkaar gedanst en het was aangeefster die verdachte begon te zoenen. Aangeefster vroeg vervolgens aan verdachte of hij achter haar aan wilde lopen naar het toilet, wat hij ook heeft gedaan. In het toilethokje is er alleen gepraat en hebben er geen aanrakingen plaatsgevonden, omdat verdachte het niet gepast vond om op het toilet intiem
met elkaar te zijn. Vervolgens hebben zij na elkaar het toilethokje verlaten.
Bewijs in zedenzaken
In zedenzaken spelen de feiten zich doorgaans tussen twee personen af, buiten het zicht van anderen. In de kern gaat het vaak om het woord van de aangeefster tegen het woord van de verdachte. Dat geldt ook voor deze zaak. De belastende verklaring van aangeefster over wat er zich heeft afgespeeld in het toilethokje staat immers tegenover de ontkennende verklaring van verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. De rechtbank mag daarom niet tot een bewezen- verklaring komen wanneer de door de aangeefster genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan evenwel worden afgeleid dat bij zedenzaken, waar het dus veelal gaat om het woord van de aangeefster tegen dat van de verdachte, niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, maar dat het afdoende is indien de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Het voorgaande betekent ook dat de rechtbank in de eerste plaats de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster zal moeten beoordelen en daarnaast zal moeten bepalen of voor de beweringen van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
Betrouwbaarheid
De rechtbank neemt in aanmerking dat aangeefster bij het informatief gesprek en bij het doen van haar aangifte in de kern consistent heeft verklaard en dat haar verklaringen in grote lijnen op elkaar aansluiten. Ook heeft zij hetgeen wat haar zou zijn overkomen direct verteld tegen [getuige] , met wie zij die nacht in [café] was. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om haar verklaringen niet geloofwaardig te vinden.
Dat er tussen beide verklaringen van aangeefster kleine inconsistenties zitten maakt dit niet zonder meer anders. Het is niet ongebruikelijk dat een aangeefster over details bij herhaling van wat er zou zijn gebeurd wisselend verklaart. De kleine inconsistenties acht de rechtbank dan ook niet van dien aard dat zij zonder meer afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van haar verklaring in het geheel.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster daarom betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs.
Steunbewijs
De enkele verklaring van aangeefster, ook al wordt deze betrouwbaar geacht, is echter niet voldoende om tot een bewezenverklaring van het feit te komen. De vraag die zal moeten worden beantwoord, is of de verklaring van aangeefster ook voldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal in het dossier, gelet op het bewijsminimum in zedenzaken.
In deze zaak is [getuige] als getuige gehoord en is er DNA-onderzoek verricht. Verder bevat het dossier camerabeelden van de toiletruimte van [café] .
DNA-onderzoek
In beginsel kan DNA-onderzoek een betrouwbaar middel van bewijs in een zaak opleveren.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit in deze zaak niet het geval is. In de eerste plaats is de herkomst en behandeling van het onderzochte materiaal niet voldoende controleerbaar en gedocumenteerd. Dit is van belang om te kunnen waarborgen dat het bewijs voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en controleerbaarheid, de zogenoemde
chain of evidence.
Uit het proces-verbaal van het informatief gesprek leidt de rechtbank af dat de onderbroek en het shirt van aangeefster in beslag zijn genomen. Aan deze inbeslagname is echter geen uniek kenmerk gegeven. Uit het forensisch dossier leidt de rechtbank daarnaast af dat er een onderbroek en shirt zijn onderzocht op DNA-sporen, maar de koppeling tussen de in beslag genomen goederen en het forensisch onderzoek ontbreekt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de onderzochte kledingstukken dezelfde kledingstukken zijn als die onder aangeefster in beslag zijn genomen. Derhalve is er geen sprake van een sluitende
chain of evidenceen kan het DNA-onderzoek niet worden gebruikt ter ondersteuning van de verklaring van aangeefster, noch voor de ontkrachting daarvan.
Zelfs als de rechtbank daaraan voorbij zou gaan, of als de
chain of evidencealsnog voldoende gedocumenteerd zou worden, dan blijkt uit pagina 28 van het zogenaamde ‘FO-dossier’ dat de kleding, nadat deze was ontvangen van de aangeefster, is ‘omgepakt’ in een nieuwe verpakking. Ook staat hier beschreven dat de kledingstukken “verfrommeld en/of binnenstebuiten” in de zakken zaten. Hierdoor moet naar het oordeel van de rechtbank rekening worden gehouden met een verhoogd risico op eventuele ‘stempeling’ van sporen binnen de kledingstukken. Dit is van belang, nu zowel aangeefster als verdachte verklaren dat er gezoend is. Verdachte verklaart verder dat er gedanst is.
Mogelijk passen de aangetroffen DNA-sporen van verdachte op het shirt van aangeefster dan ook bij beide scenario’s; dat van aangeefster en dat van verdachte. Dit geldt op het eerste gezicht voor de sporen op de buitenzijde van het shirt van aangeefster. Nu er ook nog een verhoogd risico op stempeling is, is ook een mogelijk meer belastend DNA-spoor aan de binnenkant van het shirt van aangeefster, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot het bewijs te dienen.
Dit staat overigens nog los van de omstandigheid dat er geen bewijskracht is berekend voor het DNA-spoor aan de binnenkant van het shirt (#8) én dat er geen onderzoek op activiteitenniveau heeft plaatsgevonden, zodat onduidelijk blijft wat de bewijskracht is en in hoeverre de DNA-sporen zouden kunnen passen in de verschillende scenario’s van aangeefster en verdachte.
Getuigenverklaring [getuige] en camerabeelden:
[getuige] is als getuige gehoord. Zijn kennis over wat er zich tussen aangeefster en verdachte in het toilethokje zou hebben afgespeeld heeft [getuige] hoofdzakelijk via aangeefster verkregen. Daarmee is deze informatie dus uit één bron afkomstig; aangeefster.
Het is echter ook vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat steunbewijs kan bestaan uit een verklaring over de eigen waarneming van een getuige van de emotie van de aangeefster na het ten laste gelegde feit, de zogenoemde
disclosure-getuige. Zo’n getuigenverklaring kan steunbewijs opleveren indien de emotionele toestand die de getuige bij de aangeefster heeft waargenomen niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging van de verklaring van de aangeefster.
[getuige] heeft verklaard dat aangeefster na het incident naar hem toekwam en was geschrokken. Hij hoorde een trilling in de stem van aangeefster en zij sprak snel. [getuige] zag dat aangeefster het heel heftig vond wat er zou hebben plaatsgevonden.
Hoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat slachtoffers van zedenfeiten zeer verschillend kunnen reageren op hetgeen er heeft plaatsgevonden en er geen eenduidig of typisch patroon is in de manier waarop een slachtoffer zich gedraagt na een zedenfeit, is de rechtbank van oordeel dat de camerabeelden van de toiletruimte een ander beeld van het gedrag van aan- geefster laten zien. Hierop is niet te zien dat aangeefster een zodanige emotionele reactie vertoont als door [getuige] is beschreven. Gelet op de discrepantie tussen de
disclosure-getuigeen de objectieve bevindingen op de camerabeelden kan naar het oordeel van de rechtbank niet met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld wat er zich precies heeft voor- gedaan en in welke gemoedstoestand aangeefster verkeerde.
Op de camerabeelden is verder te zien dat het touwtje van het shirt van aangeefster los is op het moment dat zij het toilethokje uitkomt en dat het touwtje wordt vastgeknoopt door een persoon in de toiletruimte. Hoewel dit steun geeft aan de verklaring van aangeefster, dat verdachte het touwtje heeft losgemaakt en waarvoor hij geen verklaring heeft gegeven, acht de rechtbank deze aanwijzing van onvoldoende gewicht om alle ten laste gelegde feitelijke handelingen bewezen te achten.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet anders dan tot het oordeel komen dat er onvoldoende bewijs is voor het feit. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan en zal verdachte daarvan vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 10.110,00, bestaande uit € 1.110 aan materiële schade en € 9.000,00 aan immateriële schade.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
De benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, mr. S. Tempel en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 november 2025.
Mr Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij in of of omstreeks de periode van 23 oktober 2021 tot en met 24 oktober 2021 te Breda, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het onverhoeds binnendringen in de toiletruimte (van [café] ) waar [aangeefster] zich bevond en/of
- het onverhoeds (met kracht) vastpakken en/of vasthouden van die [aangeefster] en/of die [aangeefster] tegen de muur te duwen en/of drukken en/of vast te zetten en/of
- de hand van die [aangeefster] (bij de deur van die toiletruimte) weg te slaan, althans die [aangeefster] te beletten de deur te openen en/of
- die [aangeefster] de woorden toe te voegen: “ik ga jou zo geil maken” althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- met zijn, verdachtes, handen in de broek van die [aangeefster] te gaan en/of
- het los trekken van de bovenkleding (topje) van die [aangeefster] en/of
- de borst van die [aangeefster] in zijn, verdachtes, mond proberen te doen en/of
- de deur van die toiletruimte dicht te houden,
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
-
het onverhoeds zoenen van die [aangeefster] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, betasten en/of knijpen van/in de borsten en/of billen van die [aangeefster] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, betasten en/of knijpen van/in het kruis en/of schaamstreek van die [aangeefster] .
(Artikel art 246 Wetboek van Strafrecht)