ECLI:NL:RBZWB:2025:8077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
02-159184-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag; veroordeling voor poging tot zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en contactverbod

Op 19 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 mei 2025 in Middelburg betrokken was bij een geweldsincident. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijk geweld in vereniging. Tijdens de zitting op 5 november 2025 heeft de officier van justitie, mr. J. Verschuren, de feiten gepresenteerd en de verdediging heeft haar standpunten naar voren gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de tenlastegelegde datum met een mes in de richting van het bovenbeen van slachtoffer 1 heeft gestoken, maar heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op overlijden, waardoor de verdachte voor poging tot doodslag werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen, evenals het openlijk geweld tegen slachtoffer 2. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 211 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de slachtoffers voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij slachtoffer 1 € 2.000,00 en slachtoffer 2 € 150,00 toegewezen kreeg. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de opmerking dat de verdachte niet eerder in aanraking was gekomen met de Nederlandse justitie, maar dat er wel meerdere meldingen waren over overlast en verdachte situaties.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-159184-25
Vonnis (vul parketnummer in)van de meervoudige kamer van 19 november 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag 1] 2007,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] ,
raadsvrouw mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 22 mei 2025 heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden of zwaar te mishandelen door met een mes in zijn been te steken;
op 22 mei 2025 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door [slachtoffer 1] met een mes te steken en [slachtoffer 2] te duwen, trekken, slaan, stompen en/of schoppen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 (impliciet subsidiair) en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 acht hij niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte dient van dat feit te worden vrijgesproken. De poging tot zware mishandeling kan worden bewezen. Bij feit 2 kan alleen worden bewezen dat er openlijk geweld is gepleegd tegen [slachtoffer 2] . Het geweld tegen [slachtoffer 1] is niet in vereniging gepleegd.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging doodslag bij feit 1. Er was geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Verdachte dient van dat feit te worden vrijgesproken. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft bij feit 2 slechts een beperkt aandeel gehad in het openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] .
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen en de bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Poging doodslag
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 1 (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het is niet vast komen te staan dat door het steken met een mes in de buitenkant van het bovenbeen sprake is van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] , omdat zich in de buitenkant van het bovenbeen geen vitale organen of slagaders bevinden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de poging tot doodslag.
Poging zware mishandeling
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1, impliciet subsidiair, een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 november 2025;
- de aangifte van [slachtoffer 1] (pag. 99 van het eindproces-verbaal);
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 24 mei 2025 (pag. 136 van het eindproces-verbaal).
De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor het steken in de richting van het bovenlichaam, omdat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 november 2025;
- de aangifte van [slachtoffer 2] (pag. 104 van het eindproces-verbaal);
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 24 mei 2025 (pag. 136 van het eindproces-verbaal).
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken voor wat betreft het openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat het geweld dat door verdachte tegen [slachtoffer 1] is gebruikt (het steken met het mes) als een op zichzelf staand feit moet worden gezien waar anderen geen bijdrage aan hebben geleverd. Dit geweld kan daarom niet als een onderdeel van een openlijke geweldpleging in vereniging worden gezien. De rechtbank acht evenmin bewezen dat het openlijk geweld jegens [slachtoffer 2] mede bestond uit het schoppen, omdat het dossier hiervoor onvoldoende bewijs bevat.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 22 mei 2025 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes die [slachtoffer 2] in het been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 22 mei 2025 te Middelburg op de openbare weg, de Pottenbakkerssingel, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het duwen/trekken en het slaan van die [slachtoffer 2] ;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast vordert hij oplegging van een maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van 2 jaar, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met 2 weken hechtenis per overtreding van dat verbod. De officier van justitie ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis op het moment van de datum van de uitspraak en, indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte daarmee onvoldoende is gestraft, daarnaast een werk- of taakstraf op te leggen. Verdachte is een kwetsbare jongen en heeft op dit moment geen contact met zijn familie. Enige begeleiding door bijvoorbeeld de reclassering is voor hem van belang.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer 1] met een mes in zijn bovenbeen te steken. [slachtoffer 1] heeft hierdoor een steekverwonding in zijn been opgelopen die gehecht moest worden. Verdachte heeft door zo te handelen een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Dat verdachte een mes, met een lemmetlengte van 10,7 cm, heeft gebruikt acht de rechtbank strafverzwarend. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding volgt dat [slachtoffer 1] veel bloed verloor en vreesde voor zijn leven. Het handelen van verdachte heeft diverse gevolgen gehad voor [slachtoffer 1] , zoals een ontsierend litteken, pijn in het been en beperkingen bij het sporten. Ook heeft het feit voor spanningen, angsten en een gevoel van onveiligheid gezorgd. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan en het plegen van openlijk geweld in vereniging tegen [slachtoffer 2] waardoor hij letsel heeft opgelopen. Ook dit is een kwalijk feit dat zorgt voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij door het openbare karakter ervan. Beide incidenten hebben zich afgespeeld rondom een winkelcentrum. Hierdoor zijn diverse personen ongewild getuige geworden van het (messen)geweld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat hij na de feiten twee strafbeschikkingen opgelegd heeft gekregen voor andersoortige feiten. Artikel 63 Sr is daarom van toepassing. Dit heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 2 juni 2025. Hierin is geen strafadvies opgenomen, maar zijn wel bevindingen over de persoonlijke omstandigheden van verdachte opgenomen. Uit het rapport volgt dat verdachte op jonge leeftijd alleen van Syrië naar Turkije is gevlucht en van daaruit in Nederland terecht is gekomen. Hij verblijft inmiddels ruim tien maanden in Nederland en geruime tijd in het AZC in afwachting van zijn procedure voor een verblijfsvergunning. Hierna is hij in voorlopige hechtenis genomen voor huidige strafzaak. Het ontbreekt verdachte aan een steunend netwerk en (naast Nederlandse les) aan een zinvolle dagbesteding. Dit lijkt op korte termijn niet veranderbaar. Er worden verwondingen gezien die wijzen op automutilatie, wat door verdachte wordt bevestigd. Zijn sociale netwerk en mogelijk zijn psychosociaal functioneren zijn van invloed op het delictgedrag, maar ook de instabiliteit op de leefgebieden zorgt voor een toename van de risico’s. Met name ten aanzien van zijn psychosociaal functioneren zijn er nog veel onduidelijkheden, waardoor voor de reclassering niet duidelijk is wat er precies van invloed is geweest ten tijde van het delict. Verdachte is niet eerder in aanraking gekomen met Nederlandse justitie, maar uit politiemutaties komt naar voren dat er meerdere meldingen zijn aangaande overlast, ruzies en verdachte situaties. Vanwege het ontbreken van informatie over het psychosociaal functioneren van verdachte, kan de reclassering geen professioneel oordeel geven over de recidiverisico’s. De reclassering heeft het wegingskader adolescentenstrafrecht geprobeerd toe te passen. Doordat informatie ontbreekt, is het voor de reclassering moeilijk in te schatten in hoeverre hij de risico’s van zijn eigen handelen kan inschatten of overzien en in hoeverre er sprake is van impulsiviteit. Hoewel verdachte jonger oogt dan zijn kalenderleeftijd, is het niet in te schatten of hij ook kinderlijk gedrag vertoont. Gezien de kwetsbare indruk die hij maakt, zou hij mogelijk beter passen binnen een jeugdinstelling.
Adolescentenstrafrecht
Uit het dossier volgen onvoldoende concrete aanknopingspunten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank zal daarom het volwassenstrafrecht toepassen. De rechtbank zal in strafmatigende zin wel rekening houden met de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van de feiten.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de feiten en de hiervoor omschreven omstandigheden, een gevangenisstraf passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf acht geslagen op de straffen die doorgaans voor vergelijkbare feiten worden opgelegd en de omstandigheden zoals hiervoor vermeld. Gelet op met name de jonge leeftijd van verdachte en de kwetsbare indruk die hij maakt, zal de rechtbank aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de duur van zijn voorarrest (181 dagen). De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel wel van belang om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 211 dagen, met aftrek van voorarrest en waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de proeftijd bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht te verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Maatregel 38v Sr
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De duur van deze vervangende hechtenis zal de rechtbank bepalen op één week per overtreding met een maximum van zes maanden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

De vordering [slachtoffer 1]De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte heeft gepoogd de benadeelde partij zwaar te mishandelen door hem met een mes in zijn been te steken. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegen de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade als gevolg van dit onrechtmatig handelen te vergoeden.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [1] De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, namelijk een diepe steekwond van twee à drie centimeter breed, die in het ziekenhuis moest worden gehecht. Uit het overgelegde overzicht van de journaalregels volgt ook dat de benadeelde partij op 18 augustus 2025, bijna 3 maanden na het steekincident, zijn huisarts heeft geraadpleegd in verband met pijnklachten aan het been. De rechtbank stelt verder vast dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij, een jongen van (destijds) slechts 15 jaar, is namelijk in zijn been gestoken met een mes met een lemmetlengte van 10,7 cm. Hij is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd om de wond te laten hechten.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 2.000,00 aan smartengeld billijk. Dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2025 tot de dag van volledige betaling, zal de rechtbank dan ook toewijzen.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De vordering van [slachtoffer 2]De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een immateriële schadevergoeding van € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de benadeelde partij door hem te slaan, en door te duwen en trekken. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegen de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade als gevolg van dit onrechtmatig handelen te vergoeden.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij stelt dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen aan zijn hoofd, hand, ribben en been. Verdachte heeft het letsel van de benadeelde partij betwist. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij letsel boven zijn rechteroog heeft opgelopen. Dit wordt voldoende onderbouwd door de foto bij de aangifte van de benadeelde partij in combinatie met de camerabeelden. Het overige letsel is onvoldoende onderbouwd. De vaststelling van dit letsel vergt nader onderzoek dat naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 150,00 aan smartengeld billijk. Dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2025 tot de dag van volledige betaling, zal de rechtbank daarom toewijzen. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor de overige gevorderde maar niet toegewezen immateriële schadevergoeding.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met (een) ander(en) heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het impliciet onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, impliciet subsidiair:poging tot zware mishandeling;
feit 2:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 211 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
- [slachtoffer 1] ,geboren op [geboortedag 2] 2010;
-
[slachtoffer 2], geboren op [geboortedag 3] 2009;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.De
totale duurvan de vervangende hechtenis bedraagt
ten hoogste zes maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
Benadeelde partijen[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2025 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] € 2.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke vanaf 22 mei 2025 tot de dag van volledige betaling (feit 1);
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2025 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] € 150,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke vanaf 22 mei 2025 tot de dag van volledige betaling (feit 2);
- bepaalt dat bij niet betaling 3 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, en mrs. J.F.C. Janssen en mr. B. Akdikan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 19 november 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 22 mei 2025 te Middelburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft
gestoken en/of die [slachtoffer 1] in het been heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 22 mei 2025 te Middelburg op de openbare weg, de
Pottenbakkerssingel, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld
bestond uit het steken van die [slachtoffer 1] en/of
duwen/trekken en/of het slaan/stompen en/of schoppen van die [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] ;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek.