ECLI:NL:RBZWB:2025:808

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
C/02/428544 / JE RK 24-2046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige in het kader van jeugdzorg

Op 10 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over een machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2009. De zaak betreft een verzoek van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roosendaal, dat eerder een machtiging voor gesloten jeugdhulp had verkregen voor de minderjarige. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de minderjarige, haar moeder, haar oma en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De minderjarige heeft aangegeven dat het goed met haar gaat in de jeugdzorginstelling, maar dat zij zo snel mogelijk weer thuis wil wonen. De moeder en de oma steunen het verzoek van het college, terwijl de advocaat van de minderjarige zich primair verzet tegen de verlenging van de machtiging.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog niet voldoende handvatten heeft om zelfstandig thuis te wonen en dat een verlenging van de machtiging noodzakelijk is om haar ontwikkeling te waarborgen. De kinderrechter heeft de wettelijke criteria voor de machtiging gesloten jeugdhulp als voldaan beschouwd en heeft het verzoek van het college om de machtiging te verlengen toegewezen. De machtiging is verlengd van 1 maart 2025 tot 1 juni 2025, met de hoop dat de minderjarige in de tussentijd de nodige ondersteuning en begeleiding ontvangt om uiteindelijk weer thuis te kunnen wonen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428544 / JE RK 24-2046
Datum uitspraak: 10 februari 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROOSENDAALgevestigd te Roosendaal,
hierna te noemen het college,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat mr. M. Houweling te Roosendaal.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de oma] ,
hierna te noemen de oma,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 29 november 2024 en alle daarin vermelde stukken;
  • de brief van het college van 31 januari 2025, met bijlagen, waaronder verklaringen van de moeder en de gekwalificeerde gedragswetenschapper.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
10 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • twee vertegenwoordigsters van het college;
  • [minderjarige] met haar advocaat;
  • de moeder;
  • de oma.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover, in aanwezigheid van haar advocaat, een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 29 november 2024 is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend betreffende [minderjarige] voor de duur van drie maanden, met ingang van 29 november 2024 tot 1 maart 2025. Het resterende deel van het verzoek van drie maanden is aangehouden.
2.3.
Op grond van voornoemde machtiging gesloten jeugdhulp verblijft [minderjarige] bij [jeugdzorginstelling] in [plaats].

3.Het restverzoek

3.1.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van het college tot het verlenen van een machtiging om [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van drie maanden.
3.2.
De moeder stemt schriftelijk in met het restverzoek van het college.
3.3.
De gedragswetenschapper, de heer [naam], heeft een aanvullende instemmingsverklaring afgegeven voor een machtiging gesloten jeugdhulp voor de restduur van drie maanden.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] geeft aan de kinderrechter onder meer het volgende aan. Het gaat prima met haar op [jeugdzorginstelling], maar zij wil het liefst zo spoedig mogelijk weer thuis gaan wonen. Zij merkt daarbij nadrukkelijk op dat haar was toegezegd dat het [zorgtraject] meteen na haar plaatsing op [jeugdzorginstelling] zou ingaan, maar dat dat buiten haar toedoen om niet is gebeurd. Het traject zal binnenkort eindelijk van start gaan. [minderjarige] vindt het niet eerlijk dat zij daar nu de dupe van wordt. Volgens haar kent zij inmiddels geen problemen meer in haar dag-nachtritme, gaat zij naar school en vult zij haar vrijheden goed in. Inmiddels is aan [minderjarige] toegezegd dat zij bij een goed verloop van alles op 18 maart 2025 weer thuis zal worden geplaatst voor een proefperiode van vier weken. Als deze periode door haar goed wordt doorlopen, dan mag zij thuis blijven wonen.
4.2.
Het college geeft aan dat aan [minderjarige] niet was toegezegd dat het traject van [zorgtraject] meteen na haar plaatsing op [jeugdzorginstelling] zou worden opgestart. Wel erkent het college dat het opstarten daarvan wat later is gebeurd dan oorspronkelijk de bedoeling was. In de afgelopen periode moest de situatie van [minderjarige] ook eerst worden gestabiliseerd. Inmiddels heeft [minderjarige] ook al wat vrijheden opgebouwd. Het is aan haar om ook binnen het voormelde traject de in dat kader gestelde hulpverleningsdoelen te blijven behalen. Daarnaast zullen in de thuissituatie de moeder en de oma met die hulpverleningsdoelen aan de slag gaan. Bij goed verloop zal [minderjarige] dan in de week van 16 maart 2025, waarschijnlijk op 18 maart 2025, feitelijk thuis kunnen gaan verblijven. Om het (geleidelijke) verblijf in de thuissituatie te laten slagen zal Multi Systeem Therapie (MST) worden opgestart. Daarnaast zal een zinvolle dagbesteding in de vorm van school voor [minderjarige] belangrijk gaan zijn. Het college betreurt dat het hem niet is gelukt om de aanvullende stukken uiterlijk op 29 januari 2025 aan de kinderrechter over te leggen. Dat een en ander niet goed is verlopen is te wijten aan [jeugdzorginstelling], die ondanks herhaald aandringen niet tijdig de verzochte informatie aan het college heeft verstrekt. Het college handhaaft het resterende deel van zijn verzoek.
4.3.
De moeder brengt naar voren dat [minderjarige] in de afgelopen periode goede stappen vooruit heeft gezet. De moeder staat daarom achter het door het college voorgestane [zorgtraject] en het gehandhaafde restverzoek. De moeder merkt daarbij op dat zij aankomende dinsdag, woensdag en donderdag reeds gesprekken met de MST-therapeute ingepland heeft staan. Ook in die therapie ziet de moeder een meerwaarde.
4.4.
De oma staat geheel achter wat de moeder naar voren heeft gebracht.
4.5.
De advocaat voert namens [minderjarige] het volgende aan. Allereerst stelt hij dat in de vorige beschikking was beslist dat het college de kinderrechter uiterlijk op 29 januari 2025 moest berichten of het college het aangehouden deel van het verzoek zou handhaven of zou intrekken en dat, in het geval van een handhaving, het uiterlijk op deze dag de in de beschikking vermelde stukken moest indienen. De advocaat stelt vast dat het college heeft nagelaten om tijdig te rapporteren. Daarbij heeft het college volgens hem verzuimd om hem rechtstreeks te rapporteren. Naar de mening van de advocaat handelt het college met dat verzuim in strijd met de goede procesorde. Daarbij stelt de advocaat vast dat het procesreglement van de rechtbank voorschrijft dat de kinderrechter in voorkomend geval de beslissing kan nemen die hij geraden acht. Voor dit moment wil de advocaat van deze kwestie geen punt maken. Hij hoopt dat dit bij het college in het vervolg goed zal gaan.
Inhoudelijk constateert de advocaat dat [minderjarige] zich in de afgelopen periode in positieve zin heeft ontwikkeld. [minderjarige] zelf wil daarom het liefste niet langer een machtiging gesloten jeugdhulp. Dat zo zijnde concludeert de advocaat namens [minderjarige] primair tot afwijzing van het verzoek. De advocaat zelf stelt vast dat de kinderrechter zich in een eerder stadium al heeft uitgelaten over de zorgen en dat er nog het een en ander dient te gebeuren. Subsidiair refereert de advocaat zich daarom namens [minderjarige] aan het oordeel van de kinderrechter.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt allereerst dat hij de advocaat kan volgen in zijn stelling dat het college de verlangde stukken, gezien wat hierover in de voormelde beschikking is beslist, te laat heeft overgelegd. De stukken zijn wel tijdig voor de mondelinge behandeling van heden door de kinderrechter, de advocaat van [minderjarige] en de moeder ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat de advocaat die stukken niet heeft kunnen lezen en bespreken met [minderjarige] en/of dat zij op enige wijze in haar belangen is geschaad. Van een handelen in strijd met een goede procesorde is dan ook geen sprake. De kinderrechter zal de na 29 januari 2025 ontvangen stukken dan ook meenemen bij zijn beoordeling van het restverzoek.
5.2.
Inhoudelijk overweegt de kinderrechter dat, gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet een machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en dienen er geen minder ingrijpende mogelijkheden te zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen. Naar het oordeel van de kinderrechter wordt aan deze wettelijke criteria, alsook aan de formele vereisten in de wet, voldaan.
5.3.
De kinderrechter overweegt voorts dat hij het niet in het belang van [minderjarige] acht om haar op dit moment zonder gedegen hulpverlening terug te laten keren naar huis, omdat zij en haar moeder (en oma) nog te weinig handvatten aangeleerd hebben gekregen om hernieuwd afglijden van [minderjarige] te kunnen voorkomen. Voor het kunnen inzetten van deze hulpverlening is het noodzakelijk dat [minderjarige] nog een periode bij [jeugdzorginstelling] verblijft. De thuisplaatsing van [minderjarige] dient verantwoord en geleidelijk aan te gebeuren. Daarvoor is het onder meer nodig dat vanuit [jeugdzorginstelling] de nodige maatregelen zullen zijn getroffen, zoals de inzet van het [zorgtraject] en de daarbij behorende MST-therapie. Naar nu blijkt staat dit traject momenteel daadwerkelijk in de startblokken.
5.4.
De kinderrechter kan zich voorstellen dat het laat opstarten van het [zorgtraject] voor [minderjarige] een teleurstelling is, echter is die situatie voor nu een feit. Gebleken is dat indien [minderjarige] op de huidige positieve weg weet door te gaan, zij in het kader van het [zorgtraject] op of rond 18 maart 2025 feitelijk voor een proefperiode van vier weken thuis zal gaan verblijven. Indien blijkt dat deze periode van verblijf thuis goed verloopt, dan mag [minderjarige] thuis blijven wonen. De kinderrechter hoopt dat het met haar in de komende periode goed zal blijven gaan en dat zij in staat zal zijn om de opgestarte trajecten goed te doorlopen, zodat haar thuisplaatsing ook goed zal verlopen.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek van het college toewijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 1 maart 2025 tot 1 juni 2025.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2025 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 14 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.