ECLI:NL:RBZWB:2025:8122

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
02.063615.24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere woninginbraken met betrekking tot verdachte

Op 20 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere woninginbraken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte, geboren in 1966 in Joegoslavië, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé. De tenlastelegging omvatte zes feiten, waaronder pogingen tot inbraak en heling van gestolen goederen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de feiten 2, 3, 4 en 5, maar sprak de verdachte vrij van feit 1 en feit 6. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf werd verkregen door middel van braak. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat de verdachte van de feiten was vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02.063615.24
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren in 1966 te [geboorteplaats] , Joegoslavië,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. J.T. Brassé, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:samen met een ander op 24 juni 2023 heeft geprobeerd in te breken in een woning aan [adres 1] te [plaats 1] ;
feit 2:samen met een ander op 9 september 2023 een woninginbraak heeft gepleegd aan [adres 2] te [plaats 2] ;
feit 3:samen met een ander op 17 februari 2024 een woninginbraak heeft gepleegd aan [adres 3] te [plaats 3] ;
feit 4:samen met een ander op 17 februari 2024 een woninginbraak heeft gepleegd aan [adres 4] te [plaats 3] ;
feit 5:samen met een ander op 30 maart 2024 een woninginbraak heeft gepleegd aan [adres 5] te [plaats 4] , dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan heling van sieraden en een paar schoenen die bij die inbraak zijn weggenomen;
feit 6:zich schuldig heeft gemaakt aan heling van sieraden die zijn weggenomen bij woninginbraken aan [adres 6] te [plaats 5] , [adres 7] te [plaats 6] , [adres 8] te [plaats 7] en [adres 9] te [plaats 3] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Daarbij is telkens sprake van medeplegen, met uitzondering van de feiten 5 en 6.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Met betrekking tot de feiten 2, 3, 4, 5 en 6 is betoogd dat de herkenningen van de sieraden door de aangevers moeten worden uitgesloten van het bewijs. Als deze verklaringen wel zouden worden gebruikt voor het bewijs kan er geen sprake meer zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) nu voor de verdediging geen mogelijkheid heeft bestaan om de aangevers te ondervragen. Deze verklaringen van de aangevers moeten volgens de verdediging als ‘sole and decisive’ voor het bewijs worden beschouwd.
Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat niet is gebleken dat de twee mannen die te zien zijn op de camerabeelden van de ringdeurbel van de woning aan [adres 10] geprobeerd hebben bij [adres 1] in te breken. Hoogstens kan worden gesteld dat één van deze mannen – die donkerkleurige kleding droeg ‒ op de oprit bij de bewuste woning heeft gestaan. De andere man – gekleed in het wit, die voor verdachte wordt aangezien ‒ is überhaupt niet op die oprit geweest.
Voor wat betreft de feiten 2 en 3 is onder meer naar voren gebracht dat de beschikbare camerabeelden onduidelijk zijn en dat hierop geen specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn om te kunnen vaststellen dat de persoon op die beelden verdachte is. Bij de herkenningen van de verbalisanten worden kanttekeningen geplaatst. De herkenning van verdachte door [verbalisant] noemt de verdediging onbetrouwbaar.
De verdediging heeft over de feiten 4 en 5 opgemerkt dat de aanwezigheid van de auto van verdachte in [plaats 3] onvoldoende is voor een bewezenverklaring. Te meer nu zijn telefoontoestel ten tijde van de inbraak zendmasten in [woonplaats] heeft aangestraald. Als verdachte al in [plaats 3] is geweest, kan niet worden vastgesteld dat hij een rol van voldoende gewicht heeft gehad om als (mede)pleger aangemerkt te kunnen worden.
Het dossier bevat volgens de verdediging geen enkel bewijsmiddel waaruit volgt dat verdachte wist dat de in zijn woning aangetroffen sieraden van diefstal afkomstig waren, wat dan ook tot vrijspraak van feit 6 moet leiden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ondervragingsrecht met betrekking tot feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5
Op grond van artikel 6 EVRM heeft de verdediging in beginsel het recht om getuigen te ondervragen. De rechter-commissaris heeft op 11 november 2024 het verzoek van de verdediging van 11 oktober 2024 tot het horen van de aangevers afgewezen omdat dit verzoek onvoldoende was onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat, zoals hierna aan de orde komt, een bewezenverklaring ten aanzien van voornoemde feiten niet in beslissende mate steunt op de verklaringen van de aangevers of hun partners die een herkenning van de gestolen sieraden behelzen. De aangiften worden namelijk in belangrijke mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. Dat de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het ondervragingsrecht staat in de gegeven omstandigheden dan ook niet in de weg aan het gebruik van de verklaringen over de herkenningen van de sieraden voor het bewijs.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van verdachte had gelegen om uit te leggen hoe het kan dat er sieraden in zijn huis zijn aangetroffen waarvan anderen zeggen die sieraden te herkennen als hun eigendommen dan wel zeggen van wie die sieraden zijn. Temeer nu verdachte wel heeft verklaard dat de sieraden niet van hemzelf zijn. Verdachte heeft ter zitting gelegenheid gehad om een verklaring te geven over de herkomst van de sieraden, maar hij heeft dat nagelaten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een oneerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het verweer wordt daarom verworpen.
Bewijsuitsluiting ten aanzien van de feiten 2 en 3
Met de verdediging acht de rechtbank de herkenning van verdachte op camerabeelden door [verbalisant] aangaande feit 2 en feit 3 onvoldoende betrouwbaar. Deze verbalisant heeft blijkens haar eigen verklaring nog aanvullingen gemaakt op haar herkenning, kort nadat zij verdachte heeft gehoord en dus heeft gezien. De bevindingen van [verbalisant] over de herkenning van verdachte worden om die reden niet voor het bewijs gebruikt.
feit 1:
Uit de aangifte van [benadeelde 1] volgt dat op 24 juni 2023 tussen 13.30 uur en 19.30 uur in haar woning aan [adres 1] te [plaats 1] is ingebroken. Een buurvrouw, [getuige] , zag die dag tussen 14.00 uur en 14.30 uur twee onbekende mannen bij de woning van [benadeelde 1] staan. Een man in donkere kleding met een oranjekleurige tas stond op de oprit. Een man met witte kleding zag zij op datzelfde moment de weg oversteken richting een speelweide. Kort daarna liepen de twee mannen samen door de straat. Hiervan zijn camerabeelden beschikbaar. Later die avond, omstreeks 20.30 uur, werden twee mannen op de snelweg door de politie staande gehouden. De mannen hadden in de auto een oranje rackettas liggen, waarin de politie drie schroevendraaiers en een paar handschoenen aantrof. De politie maakte foto’s van beide mannen. Ter zitting herkende verdachte zichzelf op de foto’s als de man die de witte kleding droeg. Zijn kleding/signalement komt overeen met dat van één van de mannen op de voormelde camerabeelden. Verdachte heeft daarnaast min of meer erkend dat hij samen met de andere man ‒ [naam 1] genaamd ‒ in de [straat 1] te [plaats 1] had gelopen.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte daar op 24 juni 2023 aanwezig is geweest.
Hoewel kan worden gesproken van een verdachte situatie, mede gezien de inbrekersbenodigdheden in de tas, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs om te kunnen concluderen dat verdachte al dan niet tezamen met [naam 1] heeft geprobeerd in de woning in te breken. Verdachte was in elk geval niet degene op de camerabeelden die zich op de oprit heeft begeven. Verder is op de camerabeelden niet waar te nemen en door [getuige] niet opgemerkt dat [naam 1] bij de woning handelingen heeft verricht die (kunnen) duiden op een poging inbraak. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 1.
feit 2:
[benadeelde 2] heeft aangifte gedaan van een inbraak op 9 september 2023 in zijn woning aan [adres 2] te [plaats 2] , waarbij diverse sieraden zijn ontvreemd.
Van deze inbraak zijn camerabeelden aanwezig, waarop onder meer is te zien dat twee mannen aan de achterzijde van het huis samen een raam open wrikken en het huis binnengaan. De rechtbank stelt vast dat een van deze personen - gelet op diens postuur, de getinte huidskleur, de brede neus, de zwarte wenkbrauwen, de witte blouse, de witte kniebroek en de zwarte sandalen - dezelfde persoon is als de persoon die te zien is op de foto die door de politie bij de staandehouding op 24 juni 2023 is gemaakt.. Nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij zichzelf herkent op deze foto van 24 juni 2023, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte één van de twee inbrekers is geweest. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de partner van de aangever, [naam 2] , een horloge en een paar oorbellen heeft herkend als sieraden die bij de inbraak zijn weggenomen en die bij de doorzoeking in de woning van verdachte op 3 april 2024 zijn aangetroffen. Tot slot is uit het TomTom-navigatiesysteem, dat zich in de auto van verdachte bevond, af te leiden dat zijn auto in [plaats 2] is geweest, terwijl verdachte in [woonplaats] woont.
Gelet op de aangehaalde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte samen met een ander op 9 september 2023 de woninginbraak aan [adres 2] te [plaats 2] heeft gepleegd.
feit 3:
Door [benadeelde 3] is aangifte gedaan van inbraak in haar woning aan [adres 3] te [plaats 3] , waarbij contant geld en sieraden zijn weggenomen. Op camerabeelden is te zien dat twee mannen op 17 februari 2024 omstreeks 20.41 uur een ruit aan de achterzijde van de woning vernielen en dat beiden naar binnen gaan. De ene man heeft een baard en draagt een pet, een zogenaamde flatcap. De andere man draagt een muts. Door drie verbalisanten is de man met de baard en de flatcap op de camerabeelden, dan wel de stills daarvan, herkend als verdachte. Daarnaast is er een groot aantal sieraden bij verdachte in zijn woning aangetroffen die door [benadeelde 3] zijn herkend als haar eigendommen. Verder volgt uit kentekengegevens van de auto van verdachte dat zijn auto op 17 februari 2023 tussen 16:18 en 21:06 in Zeeland is geweest.
De rechtbank acht op basis van de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander de woninginbraak aan [adres 3] te [plaats 3] heeft gepleegd.
feit 4:
Uit de aangifte van [benadeelde 4] en de bevindingen van de politie komt naar voren dat door de daders bij de inbraak aan [adres 4] te [plaats 3] op 17 februari 2024 een raam is opengebroken en dat er een geldbedrag en meerdere sieraden zijn weggenomen, waaronder een horloge van het merk Seiko met diamantjes en een paar goudkleurige oorbellen met roze glazen steentjes in de vorm van een bloem. Zoals eerder is vermeld, zijn bij de doorzoeking in verdachtes woning veel sieraden gevonden. Onder die sieraden bevond zich een Seiko horloge met diamantjes en roze oorbellen, zoals in de aangifte omschreven. Hiervan zijn door de politie foto’s gemaakt. De partner van de aangever, [naam 3] , heeft het horloge en de oorbellen op die foto’s herkend als haar eigendommen. Uit de kentekengegevens van verdachtes auto blijkt dat deze auto op de avond van de inbraak tussen 16.18 uur en 21.06 uur in Zeeland is geweest. De TomTom-navigatiegegevens uit deze auto geven bovendien aan dat dit voertuig in de [straat 2] te [plaats 3] is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank wijst dit op betrokkenheid van verdachte bij de inbraak. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat verdachte in [woonplaats] woonachtig is en dat hij geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor aanwezigheid van zijn auto in de bewuste straat in [plaats 3] .
Gezien de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, lijdt het naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel dat verdachte deze woninginbraak aan [adres 4] te [plaats 3] heeft gepleegd. Feit 4 kan wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte zal worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen omdat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat.
feit 5:
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank eveneens wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op 30 maart 2024 de woninginbraak aan [adres 5] te [plaats 4] heeft begaan, hetgeen primair ten laste is gelegd. In het bijzonder heeft zij daarvoor acht geslagen op de omstandigheid dat een aantal van de gestolen sieraden van aangever [benadeelde 5] enkele dagen na de inbraak, op 3 april 2024, in de woning van verdachte is aangetroffen. Voorts vloeit uit de telefoongegevens van verdachte voort dat die telefoon op 30 maart 2024 om 16.48 uur nog in [woonplaats] heeft aangestraald en later die dag – in elk geval tussen 19.07 uur en 21.38 uur ‒ op een zendmast in [plaats 8] heeft aangestraald. De bewuste woninginbraak werd ook die avond gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen niet kan worden bewezen en verdachte zal van dat onderdeel worden vrijgesproken.
feit 6:
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte op 3 april 2024 zijn verschillende sieraden teruggevonden die zijn buitgemaakt bij woninginbraken aan [adres 6] te [plaats 5] , [adres 7] te [plaats 6] , [adres 8] te [plaats 7] en [adres 9] te [plaats 3] . De aangevers van deze inbraken hebben deze sieraden immers later herkend als hun eigendommen. Aldus kan worden vastgesteld dat verdachte gestolen sieraden voorhanden heeft gehad. Uit het dossier of hetgeen ter zitting is besproken, is echter niet gebleken dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze sieraden wist dat deze waren gestolen. Hij heeft ook niet verklaard dat die goederen aan hem toebehoren. De rechtbank acht de ten laste gelegde opzetheling daarom niet bewezen. Voor dit feit zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2:op 9 september 2023 te [plaats 2] , gemeente Veere
tezamen en in vereniging met een ander (uit
een woning gelegen aan [adres 2] )
sieraden, die ten dele aan [benadeelde 2] ,
toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft
door middel van braak;
feit 3:op 17 februari 2024 te [plaats 3]
tezamen en in vereniging met een ander (uit
een woning gelegen aan [adres 3] )
sieraden en een hoeveelheid geld en bloedkoralen, die aan [benadeelde 3] toebehoorden
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaderzich de toegang tot
de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
feit 4:op 17 februari 2024 te [plaats 3] (uit een woning gelegen aan de
[adres 4] )
sieraden en geld die ten dele aan [benadeelde 4]
[benadeelde 4]
toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 5 primair:op 30 maart 2024 te [plaats 4] , gemeente [plaats 3] (uit een woning gelegen aan [adres 5] )
een hoeveelheid geld en sieraden die ten dele aan [benadeelde 5] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
door middel van braak.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
30 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 5.000,--.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Zij vraagt in dit verband ook rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, mede gezien het feit dat verdachte al vanaf september 2024 onder elektronisch toezicht staat. Daarnaast heeft zij aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat verdachte door het overlijden van zijn vrouw alleen de zorg voor zijn twee minderjarige kleindochters draagt, die ook bij hem inwonen, en dat in de weekenden zijn meervoudig gehandicapte zoon bij hem verblijft.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal woninginbraken, waarvan een deel met een ander is gepleegd. Hij had het hoofdzakelijk gemunt op geld en sieraden. Woninginbraken zijn ernstige feiten. Slachtoffers van dergelijke feiten zien zich geconfronteerd met een forse inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. Zij hebben er doorgaans lang last van dat vreemden in hun huis zijn geweest en hun persoonlijke spullen hebben doorzocht. Dit zorgt ook voor gevoelens van onveiligheid. Naast het verlies van kostbare sieraden, die vaak een emotionele waarde hebben en onvervangbaar zijn, hebben slachtoffers te maken met de reparatiekosten van de braakschade. Verdachte had kennelijk geen oog voor alle nadelige gevolgen voor de slachtoffers. Hij was er alleen op uit om snel en makkelijk een financieel voordeel te behalen.
Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank rekent hem dit aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uitgebreide strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij meermalen is veroordeeld voor inbraken en diefstallen. Die eerdere veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden om opnieuw op inbrekerspad te gaan.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het geval van één voltooide woninginbraak, inclusief de recidive als strafverzwarende factor, geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Voor vier woninginbraken geldt in deze een gevangenisstraf van
20 maanden.
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden), is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat er in eerste aanleg een eindvonnis wordt uitgesproken binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Die termijn start vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte op 3 april 2024 kan in deze zaak als een zodanige handeling worden opgevat, zodat de redelijke termijn eindigt per 3 april 2026. Dit betekent dat ‒ anders dan door de verdediging is betoogd ‒ de redelijke termijn niet is overschreden. De situatie dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis al ruim een jaar een enkelband draagt (voor elektronisch toezicht), maakt niet dat de redelijke termijn wordt verkort. Evenwel weegt de rechtbank deze situatie in strafverlagende zin mee.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie omdat hij tot een andere, ruimere bewezenverklaring heeft geconcludeerd. Daarnaast acht de rechtbank het opleggen van een geldboete hier niet passend.
De rechtbank begrijpt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur niet alleen negatieve effecten heeft voor verdachte zelf, maar ook voor zijn minderjarige kleindochters en zijn gehandicapte zoon. De ernst van de feiten laat echter een andere of lichtere sanctie niet toe. Verdachte had zich ook eerder moeten realiseren wat hij met het plegen van de strafbare feiten op het spel zette. Temeer nu hij een deel van de feiten ook nog na het overlijden van zijn vrouw heeft begaan en hij kennelijk op dat moment ook al alleen de zorg over zijn (klein)kinderen droeg.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2: 10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal voorts bepalen dat het elektronisch toezicht als schorsingsvoorwaarde zal komen te vervallen.

7.Het beslag

7.1.
De bewaring voor de rechthebbende(n)
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat zich (nog) geen eigenaar heeft aangediend voor de inbeslaggenomen voorwerpen (te weten: sieraden) en dat op het inbeslaggenomen geldbedrag (€ 1.070,--) en de horloges van het merk Wempe en Omega nog conservatoir beslag rust. Daarnaast heeft verdachte niet verklaard dat hij eigenaar is van de voorwerpen. De rechtbank gelast daarom de bewaring van de voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende(n), omdat er op dit moment geen perso(o)n(en) als rechthebbende(n) kan/ kunnen worden aangemerkt.

8.De vordering(en) van de benadeelde partij(en)

Vordering [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 500,-- voor feit 1.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Vordering [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een materiële schadevergoeding van € 12 .050,-- voor feit 3.
Deze vordering is door de verdediging voldoende gemotiveerd betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering een nadere toelichting behoeft en dat eventueel nadere bewijsvoering noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] vordert een materiële schadevergoeding van € 3.445,80 voor feit 6.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Vordering [benadeelde 7]
De benadeelde partij [benadeelde 7] vordert een materiële schadevergoeding van € 225,-- voor feit 6.
Ook hiervoor geldt dat verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 6 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 en feit 3, telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 4 en feit 5 primair: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 1]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 3]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 6]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 7]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 77;
Voorlopige hechtenis
- wijzigt de schorsingsvoorwaarden met ingang van 20 november 2025 in die zin dat het elektronisch controlemiddel bij het locatiegebod komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, en mrs. L.W. Louwerse en
mr. J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier,
en is uitgesproken ter de openbare zitting op 20 november 2025.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.