ECLI:NL:RBZWB:2025:8148

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
24/3376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2025, in de zaak met nummer BRE 24/3376, beoordeelt de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om een veroordeling van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg in de proceskosten. De belanghebbende, afkomstig uit België, had eerder zijn beroep tegen de aanslag forensenbelasting 2023 ingetrokken nadat de heffingsambtenaar het besluit van 2 januari 2024 had herzien. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, waarop de heffingsambtenaar aangaf dat het verzoek afgewezen moest worden, omdat er geen kosten waren gesteld die voor vergoeding in aanmerking kwamen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat de heffingsambtenaar weliswaar tegemoet is gekomen aan de belanghebbende door de aanslag te verminderen tot nihil en het bedrag terug te betalen, maar er zijn geen proceskosten aangetoond die voor vergoeding in aanmerking komen. Het beroepschrift was niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, en er zijn geen andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank benadrukt dat de heffingsambtenaar wel verplicht is het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden, en indien dit bedrag nog niet is terugontvangen, de belanghebbende zich hiervoor tot de heffingsambtenaar moet wenden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (België), belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten. Belanghebbende heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van de heffingsambtenaar van 2 januari 2024. Hij heeft het beroep betreffende de aanslag forensenbelasting 2023 met [aanslagnummer] ingetrokken omdat de heffingsambtenaar dit besluit heeft herzien.
1.1.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank medegedeeld dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat er door belanghebbende geen kosten zijn gesteld die conform het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de heffingsambtenaar aan belanghebbende tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de heffingsambtenaar geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 21 maart 2024 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van belanghebbende ongegrond is verklaard. De heffingsambtenaar heeft op 28 mei 2025 medegedeeld dat de aanslag is verminderd tot nihil en dat het gehele bedrag reeds is terugbetaald aan belanghebbende. Hiermee is de heffingsambtenaar tegemoetgekomen aan het beroep van belanghebbende.
Moet de heffingsambtenaar de proceskosten van belanghebbende vergoeden?
5. De heffingsambtenaar is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroepschrift is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Krijgt belanghebbende een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. [3] Indien dit bedrag nog niet is terugontvangen, dient belanghebbende zich hiervoor dan ook tot de heffingsambtenaar te wenden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van D. Weijtens, griffier, op 21 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.