ECLI:NL:RBZWB:2025:8169

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
BRE 23/1072
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om immateriële schadevergoeding in belastingzaak na WOZ-geschil

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2025, wordt het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van immateriële schade beoordeeld. De zaak betreft een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak in [plaats], die door de heffingsambtenaar op 1 januari 2021 was vastgesteld op € 350.000,-. Na bezwaar van de belanghebbende, werd de WOZ-waarde verlaagd naar € 330.000,- en ontving de belanghebbende een kostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht. Vervolgens trok de belanghebbende de beroepsprocedure in en verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank oordeelt dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg twee jaar bedraagt, met een maximum van zes maanden voor de bezwaarfase en achttien maanden voor de beroepsfase. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar het bezwaar op 5 april 2022 ontving en op 27 december 2022 uitspraak deed. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de bezwaarfase met drie maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,- voor de belanghebbende. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de belanghebbende.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1072

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van SaBeWa, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] in [plaats] op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 350.000,- (de WOZ-waarde).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3.
Partijen zijn gedurende de beroepsprocedure tot een compromis gekomen, waarbij de WOZ-waarde van het object [adres] in [plaats] wordt verlaagd naar € 330.000,- en belanghebbende een kostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht ontvangt. Daarop heeft belanghebbende schriftelijk kenbaar gemaakt de beroepsprocedure in te trekken onder gelijktijdig verzoek tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.
1.4.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om een immateriële schadevergoeding. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst dit verzoek toe. De berekening en de motivering van de vergoeding luidt als volgt.
2.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar (6 maanden) duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar (18 maanden).
2.2.
De termijn vangt aan op het moment dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift heeft ontvangen. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 5 april 2022 en op 27 december 2022 uitspraak op bezwaar gedaan. De rechtbank stelt vast dat over de hoofdzaak (de WOZ-waarde) op 9 juni 2024 overeenstemming is bereikt, zodat het tijdverloop na 9 juni 2024 buiten beschouwing moet blijven. [2]
2.3.
Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar of een deel daarvan - recht op een schadevergoeding van € 500,-. De bezwaarfase heeft afgerond 9 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 3 maanden is overschreden. Dit betekent dat de termijnoverschrijding in zijn geheel wordt toegerekend aan de bezwaarfase. Dit brengt mee dat het gehele bedrag voor rekening komt van de heffingsambtenaar.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 21 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Hoge Raad 12 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.