ECLI:NL:RBZWB:2025:8169
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om immateriële schadevergoeding in belastingzaak na WOZ-geschil
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2025, wordt het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van immateriële schade beoordeeld. De zaak betreft een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak in [plaats], die door de heffingsambtenaar op 1 januari 2021 was vastgesteld op € 350.000,-. Na bezwaar van de belanghebbende, werd de WOZ-waarde verlaagd naar € 330.000,- en ontving de belanghebbende een kostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht. Vervolgens trok de belanghebbende de beroepsprocedure in en verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank oordeelt dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg twee jaar bedraagt, met een maximum van zes maanden voor de bezwaarfase en achttien maanden voor de beroepsfase. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar het bezwaar op 5 april 2022 ontving en op 27 december 2022 uitspraak deed. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de bezwaarfase met drie maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,- voor de belanghebbende. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking.