In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de afwijzing van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van 11 april 2025, die betrekking had op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat het griffierecht niet is betaald. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een beroep. In deze zaak was het griffierecht vastgesteld op € 53,-. De griffier had de belanghebbende een termijn gegeven om het griffierecht te betalen, maar deze termijn is niet nageleefd. De gemachtigde van de belanghebbende had aangegeven dat er betalingsonmacht was, maar er is geen onderbouwing voor deze claim geleverd. De rechtbank concludeert dat er geen verontschuldiging is voor het niet tijdig betalen van het griffierecht, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank beoordeelt het beroep niet inhoudelijk en het bestreden besluit blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.