In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 21 november 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder het bezwaar tegen de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting voor een specifiek object ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig is ingesteld, ondanks de betwisting van de ontvangst van de uitspraak op bezwaar door de belanghebbende. De rechtbank legt uit dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij deze later bekend is gemaakt. De heffingsambtenaar diende aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar tijdig was verzonden, maar kon dit niet overtuigend doen. De rechtbank concludeert dat de beroepstermijn pas op 25 maart 2025 is gaan lopen, waardoor het beroep tijdig is ingediend. De rechtbank heropent het onderzoek en geeft de heffingsambtenaar de gelegenheid om een inhoudelijk verweerschrift in te dienen. Verdere beslissingen over proceskosten en griffierecht worden aangehouden tot de einduitspraak.