In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning, had beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarde van € 431.000 door de heffingsambtenaar van de gemeente SaBeWa. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van een taxatierapport, maar de belanghebbende betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 401.000 voor. De rechtbank oordeelde dat het procesbelang aan het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit was komen te vervallen, omdat de heffingsambtenaar uiteindelijk een besluit had genomen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast had voldaan en stelde de waarde van de woning in goede justitie vast op € 420.000. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, die werd vastgesteld op € 100,-. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende.