ECLI:NL:RBZWB:2025:8216

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
02-069736-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twee (poging tot) overvallen met alarmpistool

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee (poging tot) overvallen en het voorhanden hebben van een alarmpistool. De verdachte, geboren in 2002, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 februari 2025 samen met medeverdachten heeft geprobeerd een overval te plegen op een bedrijf in Loon op Zand, maar zonder buit is vertrokken. Op 4 maart 2025 heeft hij samen met dezelfde medeverdachten een succesvolle overval gepleegd op een bedrijf in Waalwijk, waarbij een alarmpistool werd gebruikt en een kassalade met geld werd buitgemaakt. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet op de hoogte was van de overvallen en dacht dat hij de medeverdachten naar sollicitatiegesprekken bracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de overvallen, gezien de nauwe samenwerking en de rol van de verdachte in de voorbereiding en uitvoering van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook slachtoffer zijn geworden van de overvallen.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-069736-25
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2025
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2002
woonachtig op het [woonadres]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [penitentiare inrichting]
raadsman mr. J. Sietsma, advocaat te Koog aan de Zaan

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. G. Smid en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1samen met anderen op 4 maart 2025 een gewapende overval heeft gepleegd bij [bedrijf 1] Waalwijk;
Feit 2samen met anderen op 28 februari 2025 heeft geprobeerd [bedrijf 2] te Loon op Zand te overvallen;
Feit 3samen met anderen een alarmpistool en knalpatronen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten heeft begaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 was verdachte niet op de hoogte van het feit dat de medeverdachten een overval gingen plegen en ging hij ervan uit dat hij hun naar een sollicitatiegesprek bracht. Verdachte heeft vanaf het begin af aan consistent verklaard. Pas op het moment dat de medeverdachten met een kassalade aankwamen had hij door dat het niet klopte. Naast de verklaringen van de medeverdachten is er onvoldoende ondersteunend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Met betrekking tot feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet de feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over het wapen en de munitie.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 28 februari 2025 de twee medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft opgehaald en met hen naar [bedrijf 2] te Loon op Zand is gereden. Hij is nabij [bedrijf 2] gestopt, waarna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn uitgestapt en vervolgens hebben geprobeerd de winkel met een wapen (alarmpistool) te overvallen. Zij kwamen terug zonder buit en gaven aan dat het niet was gelukt. Ze zijn in de auto van verdachte gestapt waarop hij ze thuis heeft gebracht.
Op 4 maart 2025 heeft verdachte wederom [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgehaald en is hij naar de [bedrijf 1] te Waalwijk gereden. Hij is wederom in de nabijheid van deze winkel gestopt, waarna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn uitgestapt en vervolgens de [bedrijf 1] hebben overvallen met eenwapen (alarmpistool). Hierbij werd een kassalade met daarin een geldbedrag buit gemaakt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn met de buit terug in de auto van verdachte gestapt en verdachte is weggereden.
Wetenschap
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 28 februari 2025 een overval gingen plegen op [bedrijf 2] . Hij was ook niet op de hoogte van het wapen en de munitie in de auto. Aan hem was alleen gevraagd om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op te halen, ergens naar toe te brengen, daar op hen te wachten en daarna met hen weer terug te rijden. Hij dacht dat hij ze naar een sollicitatiegesprek bracht. Verdachte is op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijven wachten tot zij terug waren.
Ten aanzien van de tweede overval op 4 maart 2025 op [bedrijf 1] verklaarde verdachte aanvankelijk bij de politie ook geen voorwetenschap te hebben gehad. Hij dacht wederom [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar een sollicitatiegesprek te brengen. Ter zitting verklaarde verdachte echter dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem bij de [bedrijf 1] , voordat ze naar binnen gingen, een wapen toonden. Toen zij ook maskers opzetten, besefte verdachte dat er een overval zou plaatsvinden. Hij bleef op hen wachten omdat vluchten toen zinloos was.
De rechtbank oordeelt over dit verweer als volgt.
[medeverdachte 1] verklaart dat verdachte contact met hem heeft opgenomen om de overval te plegen. Verdachte was de chauffeur en bracht [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de plek van de overval. [medeverdachte 1] was in eerste instantie niet op de hoogte van het feit dat er vuurwapens bij betrokken zouden zijn. Eenmaal in de auto trok verdachte ineens twee vuurwapens. In de auto werden afspraken gemaakt om de overval te plegen. Het geld dat bij de overval aan de [bedrijf 1] werd buit gemaakt, werd onder de drie verdachten verdeeld. [medeverdachte 2] heeft de verklaring – voor wat betreft de overval op de [bedrijf 1] – van [medeverdachte 1] in grote lijnen bevestigd. Hij heeft verklaard dat verdachte alles heeft bepaald en gepland. Het geld dat hij vast heeft in het filmpje dat op zijn telefoon is aangetroffen is afkomstig van deze overval. Verdachte had een hele planning gemaakt voor [medeverdachte 2] en voor de terugweg had hij de hele route getekend. De kleding die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] droegen waren afkomstig van verdachte. Ook heeft hij het vuurwapen geregeld dat bij de overval is gebruikt. Na de overval zijn ze bij verdachte terug in de auto gestapt en pakte verdachte de kassa. Het geld zou verdeeld worden, maar omdat [medeverdachte 2] nog weg moest zou hij het later krijgen.
De telefoon van verdachte is na de overval op de [bedrijf 1] inbeslaggenomen en onderzocht. Er werden verschillende snapchatgesprekken op aangetroffen. Op 3 maart 2025 stuurde verdachte met zijn [snapchataccount 1] een bericht naar het [snapchataccount 2] , met daarin de vraag: “Ken je iemand die en snelle bankoe kan misse morgen contand terug gerarandeerd”. Op 4 maart 2025 werd een snapchatgesprek gevoerd met het [snapchataccount 3] , welke op naam staat van [medeverdachte 1] . Hierin stuurde verdachte: “ben je morge steady voor die [bedrijf 1] , we zijn rond half 8 of kwart voor 8 bij jou”. Ten slotte werd er in de telefoon van verdachte een gesprek aangetroffen van
26 februari 2025 tussen het account van verdachte en het [snapchataccount 4] , welke account in gebruik is bij [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] stuurt naar verdachte: “Oioi je hebt p daarzo toch wfh me padre heeft me p op me fonna gezien hij zegt ik wilt zien dit dat” en “Kan je die van jou laten zien en dn weer terug brengen”. De letter ‘p’ wordt in straattaal gebruikt als aanduiding van een vuurwapen, volgens het proces-verbaal. Voorts wordt er op de telefoon van verdachte een filmpje aangetroffen waarop te zien is dat hij biljetten in zijn hand vast heeft. Door de verbalisant wordt op basis van onderzoek geconcludeerd dat dit geld vermoedelijk afkomstig is van de [bedrijf 1] .
De verklaringen die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de politie hebben afgelegd over de gang van zaken tijdens de overvallen passen bij de snapchatgesprekken en het filmpje van het geld die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. Zij hebben bovendien uitgebreid en belastend over hun eigen rol verklaard. Zij maken hun rol niet kleiner en winnen er in dit verband niks mee om de rol van verdachte groter te maken. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Het verweer van verdachte, dat hij niks wist van de overvallen en in de veronderstelling was dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar een sollicitatiegesprek bracht, verwerpt de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig .
Is er sprake van medeplegen (in vereniging plegen)?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de betrokkenheid van verdachte kan worden gekwalificeerd als in vereniging plegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Daarbij kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde feiten stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] twee keer benaderd voor het plegen van een overval. Hij heeft alles gepland en bedacht. Op de dag van beide overvallen is hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de desbetreffende plek gereden en heeft hij instructies aan de verdachten gegeven. Hij zorgde hierbij voor de kleding en het wapen. Verdachte wachtte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] na de overvallen op met de auto, waarna ze met zijn allen wegreden. Na de overval op de [bedrijf 1] is de kassa open gemaakt en de buit verdeeld. Verdachte was steeds de bestuurder van de auto en in de auto werden de afspraken over de overval gemaakt. Ook vooraf is contact geweest over de overvallen via onder andere Snapchat, zoals hiervoor staat gerelateerd.
De rechtbank concludeert op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, dat er sprake was van een gezamenlijk, vooropgezet plan om de winkels te overvallen. Verdachte heeft hier een belangrijke bijdrage bij gehad die de rol van chauffeur – zoals hij zelf heeft verklaard – verre overstijgt. Verdachte heeft het plan gemaakt, de verdachten benaderd, zijn auto beschikbaar gesteld, voor de kleding en het wapen zorggedragen, gewacht tijdens de overvallen en meegedeeld in de buit.
De hiervoor omschreven handelingen van verdachte, in hun onderling verband en samenhang bezien, zijn van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de poging tot overval op 28 februari 2025 en de overval op 4 maart 2025 heeft gepleegd tezamen en in vereniging met anderen.
Feit 3
Op basis van hetgeen is overwogen over het bewijs van de eerste twee feiten oordeelt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachten het wapen en de daarbij behorende munitie, dat bij hiervoor genoemde feiten is gebruikt, voorhanden heeft gehad. In de auto is immers het alarmpistool door verdachte getoond. Het spreekt daarom voor zich dat hij de wetenschap van de aanwezigheid van het vuurwapen en de daarbij behorende munitie heeft gehad. Daarbij komt dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] allen de beschikkingsmacht over dit vuurwapen en deze munitie hebben gehad, nu zij zich samen, gedurende een langere periode, in een beperkte, kleine ruimte bevonden in de directe nabijheid van deze spullen. In het bijzonder weegt de rechtbank in dit verband nog mee dat verdachte ook uren na de overval de spullen nog voorhanden heeft gehad. Ook toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet meer in de auto aanwezig waren.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1op 04 maart 2025 te Waalwijk
tezamen en in vereniging met anderen,
- een geldbedrag van 526,70 euro en
- een kassa(lade),
die toebehoorde
naan [bedrijf 1] Waalwijk, gelegen aan [adres 1] te Waalwijk,
heeft weggenomenmet het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen en deze diefstal
is voorafgegaan en vergezeldvan bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] ,
gepleegdmet het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
verdachte
en/of zijn mededaders-een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
hebbengetoond aan en dat wapen hebben gericht op die [benadeelde 1] ,
[benadeelde 2] en [benadeelde 3] en
- naar die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] de woorden, zakelijk
weergegeven"kassa, kassa, geld, geld"
hebbengeroepen ;
Feit 2op 28 februari 2025 te Loon op Zand
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met anderen,
- een geldbedrag en
- een kassa(lade) en
- een kluis en- een horloge,
die toebehoorde
naan
[bedrijf 2] , gelegen aan [adres 2] te Loon op Zand, weg te nemen met het
oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen en deze
voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen [benadeelde 4] , te
plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk
te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
verdachte
en/of zijn mededaders- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
hebbengetoond aan die [benadeelde 4] en dat vuurwapen op die [benadeelde 4]
hebbengericht terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3op 04 maart 2025 te Waalwijk, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder i van de Wet
wapens en
munitie, te weten:
- een alarm- c.q. startpistool, merk Bruni (BBM), model .92, kaliber 8 mm,
en
munitie van categorie III van de Wet
wapens en
munitie, te weten:
- 25 stuks knalpatronen (Salve — Blank), merk onbekend, kaliber 8 mm.
voorhanden heeft gehad;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank merkt daarbij op dat voor eenieder de bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging van feit 1 duidelijk was, namelijk de tenlastelegging van het voltooide delict.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan de voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt verzoekt de verdediging een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen met eventueel een voorwaardelijk deel en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte is bereid zich aan alle voorwaarden te houden. Rekening dient te worden gehouden met
artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Ook wijst de verdediging naar de overwegingen omtrent toepassing van het volwassenenstrafrecht nu hierover twijfel bestond. Verdachte is een jonge jongen, hetgeen ook cognitief tot uiting komt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 28 februari 2025 samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot overval op [bedrijf 2] . Hierbij is een wapen, naar later bleek een alarmpistool, gericht op de medewerker. De verdachten hebben de winkel uiteindelijk zonder weggenomen goederen verlaten. Op 4 maart 2025 heeft verdachte zich wederom samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op de [bedrijf 1] . Hierbij werd een wapen (alarmpistool) gericht naar de medewerkers en een klant en werd een kassalade met daarin een geldbedrag weggenomen. Uit de aangiften is gebleken dat de slachtoffers angstig zijn geweest door de (poging tot) overval(len) door verdachte en de medeverdachten. Zij zullen ook na het plegen van de feiten moeten leven met de angst die zij toen hebben meegemaakt. De ervaring is dat slachtoffers van dit soort gewelddadige misdrijven nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Dit blijkt ook uit de onderbouwing bij de gevorderde (immateriële) schadevergoedingen en de slachtofferverklaring van [benadeelde 1] . Meer in het bijzonder heeft hij verklaard dat hij na de overval moeilijk kon slapen, omdat hij het moment steeds herbeleefde. Naast de slapeloze nachten merkte [benadeelde 1] dat hij een kort lontje had. Inmiddels heeft hij EMDR-therapie gehad. Zijn nachtrust is nog steeds niet zoals het moet zijn, maar door de EMDR lijken de scherpe randjes ervan af.
Dit soort overvallen draagt bovendien bij aan de in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte en zijn mededaders hebben op een snelle manier aan geld willen komen en hebben zich daarbij niet bekommerd om wat dit met de slachtoffers zou doen. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte samen met zijn medeverdachten een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en leidt op zichzelf al tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 28 april 2025 waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor het medeplegen van brandstichting. Hiervoor liep hij ten tijde van de onderhavige feiten in een schorsingstoezicht. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het rapport van de reclassering van
23 oktober 2025 waaruit naar voren komt dat verdachte tijdens voorgenoemd schorsingstoezicht werd aangehouden voor de onderhavige feiten. De reclassering was op dat moment bezig om zowel praktische als psychosociale hulpverlening op te starten. Beschermend is te noemen dat verdachte zich responsief opstelt. Tevens wordt de gezinssituatie met moeder en zussen ook als een positieve factor gezien door de reclassering. Zij keuren criminaliteit af en staan nauw in contact met toezichthouder. De sociale contacten van verdachte, evenals zijn beïnvloedbaarheid, impulsiviteit en het niet aan kunnen geven van grenzen worden door de reclassering als grootste risicofactoren gezien. Los hiervan spelen zijn financiën en het ontbreken van een dagbesteding ook een rol in de onderhavige verdenkingen. Verdachte krijgt begeleiding van Homerun bij zijn financiën, evenals het vinden van een passende dagbesteding.
Vanwege de leeftijd van verdachte diende het jeugdstrafrecht in het kader van adolescentenstrafrecht overwogen te worden. In een eerdere rapportage is reeds besloten tot toepassing van het volwassenenstrafrecht en verdachte loopt al in een kader van Reclassering Nederland. Ook zijn er geen specifieke pedagogische interventies nodig die enkel passen binnen het jeugdstrafrecht en functioneert verdachte leeftijdsadequaat. De reclassering adviseert daarom toepassing te geven aan het volwassenenstrafrecht.
Door de reclassering wordt bij een veroordeling geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden meldplicht reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, contactverbod, locatiegebod (met elektronische monitoring), dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en zal het volwassenenstrafrecht toepassen, nu ook de rechtbank – anders dan de verdediging – geen aanknopingspunten ziet voor de toepassing van jeugdstrafrecht.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur kan worden volstaan. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) waarmee zoveel mogelijk wordt gewaarborgd dat de straftoemeting aansluit bij straffen die in andere vergelijkbare zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten gaan, voor een overval op een winkel waarbij is gedreigd of licht geweld is gebruikt, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden (per feit).
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee zijn proceshouding en het feit dat hij geen spijt of berouw heeft getoond in de richting van de slachtoffers. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte ten tijde van de onderhavige feiten in een schorsingstoezicht liep.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de feiten en de persoon van verdachte. Zij zal dan ook opleggen een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. Aan de voorwaardelijke straf worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, contactverbod, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. Anders dan is geadviseerd door de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om een locatieverbod op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

Feit 1

7.1
Benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade.
Op basis van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending (een overval waarbij een wapen op hem is gericht) brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft in zijn vordering ook verwoord wat de psychische gevolgen van het feit voor hem zijn geweest.
Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding, te weten € 2.000,-, zal daarom worden toegewezen.
7.2
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.350,- aan immateriële schade.
Op basis van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending (een overval waarbij een wapen op haar is gericht) brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft in haar vordering duidelijk verwoord wat de psychische gevolgen van het feit voor haar zijn geweest.
Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding, te weten € 2.350,- zal daarom worden toegewezen.
7.3
Benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van
€ 3.026,97,-, waarvan € 2.750 aan immateriële schade en € 276,97 (EMDR-behandeling en reiskosten EMDR-behandeling) aan materiële schade.
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist en voldoende onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding, te weten € 276,97, zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
Op basis van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending (een overval waarbij een wapen op hem is gericht) brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft in zijn vordering en in zijn schriftelijke slachtofferverklaring duidelijk verwoord wat de psychische gevolgen van het feit voor hem zijn geweest en dat hij voor zijn psychische klachten EMDR-therapie heeft gehad.
Gelet op de aard en ernst van de overval en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.350,- billijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren, omdat dit nader onderzoek vergt, wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen en de schadevergoedingsmaatregelen hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Wettelijke rente
Tevens zal ten aanzien van alle vorderingen de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de feiten werden gepleegd, te weten 4 maart 2025.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Feit 2
7.4
Benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 1.050,- aan immateriële schade.
Op basis van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending (een overval waarbij een wapen op hem is gericht) brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft in zijn vordering duidelijk verwoord wat de psychische gevolgen van het feit voor hem zijn geweest.
Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding, te weten € 1.050,- zal daarom worden toegewezen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 28 februari 2025.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken;
feit 2:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en
vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken;
feit 3:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet
wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na beëindiging van zijn detentie meldt bij zijn [toezichthouder] (Reclassering Nederland) op het adres: Ringbaan West 275, 5037PD te Tilburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich, indien tijdens het toezicht noodzakelijk wordt geacht, laat behandelen door Fivoor, GGZ Breburg, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat begeleiden door Homerun Humanitas of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding van Homerun Humanitas is al gestart. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met de medeverdachten [medeverdachte 1] geboren op [geboortedag 2] 2005 en [medeverdachte 2] geboren op
[geboortedag 3] 2007, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan budgetbeheer en/of schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 3]van € 2.000,-, terzake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 maart 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 3], € 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 maart 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]van € 2.350,-, terzake immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 maart 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2], € 2.350,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 maart 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 33 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader/mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van € 2.626,97, waarvan € 276,97 aan materiële schade en € 2.350,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 maart 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1], € 2.626,97 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 maart 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 36 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 4]van € 1.050,-, terzake immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 februari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 4], € 1.050,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 februari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. Schotanus, voorzitter en mrs. C.H.W.M. Sterk en
S.H. Stein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 24 november 2025.
K. van Rijs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 04 maart 2025 te Waalwijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een geldbedrag van ongeveer 526,70 euro en/of
- een kassa(lade),
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan
[bedrijf 1] Waalwijk, gelegen aan [adres 1] te Waalwijk,
in elk geval aan een ander dan verdachte toebehoorde(n) weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze
voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te
doen volgen van geweld en/of bedreiging met gewreld tegen [benadeelde 1]
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , te plegen met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
heeft getoond aan en/of dat vuurwapen heeft gericht op die [benadeelde 1] ,
[benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of
- naar die [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] de woorden, zakelijk
weergegeven “kassa, kassa, geld, geld" heeft geroepen en/of woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 28 februari 2025 te Loon op Zand,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een geldbedrag en/of
- een kassa(lade) en/of
- een kluis en/of
- een horloge,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan
[bedrijf 2] , gelegen aan [adres 2] te Loon op Zand, in elk geval aan
een ander dan verdachte toebehoorde(n) weg te nemen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze
voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te
doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 4] , te
plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk
te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
heeft getoond aan die [benadeelde 4] en/of dat vuurwapen op die [benadeelde 4] heeft
gericht
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 04 maart 2025 te Waalwijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer wapen(s) van categorie III, onder i van de Wet Wapens en
Munitie, te weten:
- een alarm- c.q. startpistool, merk Bruni (BBM), model .92, kaliber 8
mm,
en/of
munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
- 25 stuks knalpatronen (Salve — Blank), merk onbekend, kaliber 8 mm.
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)