In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn WAO-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn uitkering herzien gekregen door het UWV, dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 28 december 2021 vaststelde op 25 tot 35%. Eiser was het niet eens met deze herziening en stelde dat zijn klachten waren verergerd, wat niet door het UWV zou zijn erkend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 januari 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.J. van der Meulen, en het UWV werd vertegenwoordigd door mr. J.P.H.M. van Lieshout.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 25 tot 35%. De rechtbank baseert zich op rapporten van verzekeringsartsen die hebben vastgesteld dat de klachten van eiser niet zijn veranderd. Eiser had eerder een WAO-uitkering van 80 tot 100% ontvangen, maar deze was in 2002 herzien naar 15 tot 25%. Eiser heeft in 2020 aangegeven dat zijn gezondheid was verslechterd, wat leidde tot de herziening van zijn uitkering. De rechtbank heeft de medische rapportages en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de door het UWV vastgestelde belastbaarheid van eiser juist is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.