ECLI:NL:RBZWB:2025:824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
24/3214 WAO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn WAO-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn uitkering herzien gekregen door het UWV, dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 28 december 2021 vaststelde op 25 tot 35%. Eiser was het niet eens met deze herziening en stelde dat zijn klachten waren verergerd, wat niet door het UWV zou zijn erkend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 januari 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.J. van der Meulen, en het UWV werd vertegenwoordigd door mr. J.P.H.M. van Lieshout.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 25 tot 35%. De rechtbank baseert zich op rapporten van verzekeringsartsen die hebben vastgesteld dat de klachten van eiser niet zijn veranderd. Eiser had eerder een WAO-uitkering van 80 tot 100% ontvangen, maar deze was in 2002 herzien naar 15 tot 25%. Eiser heeft in 2020 aangegeven dat zijn gezondheid was verslechterd, wat leidde tot de herziening van zijn uitkering. De rechtbank heeft de medische rapportages en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de door het UWV vastgestelde belastbaarheid van eiser juist is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3214 WAO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 12 april 2023 (primair besluit) eisers WAO-uitkering herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 28 december 2021 bepaald op 25 tot 35%. Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een tweetal verweerschriften.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en mr. J.P.H.M. van Lieshout namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 28 december 2021 voor 29,07% arbeidsongeschikt is
.Deze mate van arbeidsongeschiktheid valt in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%
.De rechtbank zal beoordelen of het UWV terecht de uitkering heeft vastgesteld op deze arbeidsongeschiktheidsklasse. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 28 december 2021 heeft vastgesteld op de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als loodsmedewerker bij [b.v.] tot 7 november 1995. Op de dag van zijn ontslag is eiser uitgevallen vanwege spanningsklachten en tijdens de wachttijd heeft eiser linker schouderklachten ontwikkeld. Het UWV heeft aan eiser een WAO-uitkering toegekend op basis van 80 tot 100% met ingang van 2 november 1996. Per 29 mei 2002 is de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 15 tot 25%.
3.3
Door middel van het formulier ‘Wijzigingen doorgeven WAO’ heeft eiser op 21 januari 2020 het UWV bericht dat zijn situatie is gewijzigd in die zin dat zijn gezondheid is verslechterd. Na de wachttijd van 104 weken is door verzekeringsartsen onderzoek uitgevoerd naar de gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid en zijn er aanvullende beperkingen aangenomen. Als gevolg daarvan heeft het UWV eisers WAO-uitkering herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 28 december 2021 bepaald op 25 tot 35%.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsgeneeskundige beoordelingen door het UWV
[verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd, telefonisch contact gehad met eiser en informatie opgevraagd bij eisers huisarts. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 30 maart 2023 geconcludeerd dat de klachten op grond waarvan eiser een WAO-uitkering heeft gekregen niet zijn veranderd. Hierbij gaat het om letsel aan de zenuw van de linker bovenarm, een bewegingsbeperking aan de linkerschouder, myogeen bepaalde nekpijn en lumbago. Daarnaast is eiser bekend met andere medische problemen, maar deze zijn niet van belang bij de beoordeling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond van het verkregen WAO-recht. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 maart 2023.
[verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd en eiser lichamelijk onderzocht na de hoorzitting op 20 december 2023. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapportage van 9 januari 2024 aangesloten bij het primaire oordeel dat de klachten waarvoor eiser een WAO-uitkering heeft gekregen, niet zijn veranderd. De verzekeringsarts b&b heeft wel reden gezien om de opgestelde belastbaarheid op de datum in geding aan te passen, onder andere omdat er onvoldoende rekening was gehouden met een links rechtsverschil en de verminderde kracht in de linkerarm. Er worden aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van schroefbewegingen met hand en arm, frequent reiken, duwen en trekken, tillen en dragen (met als toelichting links beperkt, rechts normaal). Daarnaast wordt de beperking ten aanzien van werken met toetsenbord en muis van beperkt naar licht beperkt gewijzigd, omdat deze werkzaamheden weinig belastend zijn voor de schouder en eiser dit langer dan één uur per dag kan. De beperking ten aanzien van zitten, staan en lopen tijdens werk wordt verwijderd, omdat hiervoor geen aanleiding is op basis van een neurologische aandoening in de linkerschouder. De aanvullende beperkingen en de gewijzigde belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 11 januari 2024.
4.2
Medische standpunten van partijen
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat onduidelijk is op grond waarvan het UWV tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van toegenomen klachten uit dezelfde oorzaak waarvoor WAO-recht is verkregen. Volgens eiser is daar wel sprake van. Daarnaast zijn ten onrechte geen, althans te weinig, beperkingen aangenomen ten aanzien van de aspecten reiken, trillingen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent (zware) lasten hanteren, (trap) lopen, grijpkracht, schroefbewegingen en boven schouderhoogte actief zijn. Daarbij merkt eiser op dat hij beperkt wordt geacht ten aanzien van lopen, maar dat op het aspect traplopen geen beperking wordt aangenomen, terwijl dit zwaarder is dan lopen. Ter zitting heeft eiser deze laatste grond laten vervallen.
Het UWV heeft in verweer verwezen naar de overwegingen in het bestreden besluit en de daarbij horende rapportages en aanvullend aangevoerd dat de beperking ten aanzien van lopen door de verzekeringsarts b&b verwijderd is uit de FML.
4.3
Medisch oordeel van de rechtbank
Uit de stukken in het dossier blijkt dat eiser toenemend arbeidsongeschikt is geraakt. Dit betreft echter andere medische problemen dan waarvoor hij een WAO-recht heeft verkregen. Eiser heeft bij de primaire verzekeringsarts aangegeven dat de schouder- en elleboogklachten niet veel zijn veranderd. Ter zitting heeft hij dit opnieuw bevestigd. Uit de medische informatie van de huisarts blijkt dat eiser in de afgelopen jaren de huisarts niet heeft geconsulteerd voor klachten aan de arm of schouder. Daarnaast waren de bevindingen van het lichamelijk onderzoek van de linkerschouder in 2024 vergelijkbaar met eerdere onderzoeken. Met name de bewegingsuitslagen, te weten de abductie tot 90 graden, elevatie tot 45 graden en de verminderde kracht ten opzichte van rechts. Uit bijvoorbeeld lichamelijke onderzoeken in 2002 en 2007 blijkt ook van een beperkte abductie tot 80 of 90 graden en krachtsverlies. Een verslechtering van de linkerschouderklachten kan daarom niet geobjectiveerd worden. De rechtbank kan het door het UWV ingenomen standpunt volgen.
Eiser heeft daarnaast gesteld dat te weinig beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van reiken, trillingen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent (zware) lasten hanteren, (trap) lopen, grijpkracht, schroefbewegingen en boven schouderhoogte actief zijn. In de FML staan voor deze aspecten beperkingen (licht beperkt, links) opgenomen met de toelichting ‘links beperkt, rechts normaal’. Eiser heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom deze beoordeling niet juist zou zijn en geen medische informatie overgelegd waaruit dit blijkt. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen.
Niet gebleken is dat in de FML van 11 januari 2024 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
[arbeidsdeskundige] heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: wikkelaar (Sbc-code 267053), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en inpakker (handmatig) (Sbc-code 1111900). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarmee berekend op 25,85%.
[arbeidsdeskundige b&b] heeft, rekening houdend met de in bezwaar gewijzigde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: wikkelaar (Sbc-code 267053), besteller post/pakketten (Sbc-code 282102) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarmee berekend op 29,07%.
5.2
Arbeidsdeskundige standpunten van partijen
Eiser heeft aangevoerd dat hij zich niet geschikt acht voor de geduide functies, omdat zijn beperkingen onvoldoende zijn onderkend. Daarnaast blijkt uit de FML dat afwisseling in zitten, staan en lopen voor eiser noodzakelijk is. Voor de functie van wikkelaar geldt een zittende houding van ongeveer 60 minuten achtereen. Daarbij merkt eiser op dat er met het afwisselen van zithoudingen geen onderbreking van het zitten wordt geboden. Pas bij het uitvoeren van substantieel andere werkzaamheden, is er sprake van voldoende afwisseling. Eiser betwijfelt of deze functie voldoende afwisseling zal bieden.
Door het UWV is aangevoerd dat de door eiser geclaimde noodzakelijke afwisseling in zitten, staan en lopen niet opgenomen is in de huidige FML. Er hoeft daarom geen rekening mee gehouden te worden bij het duiden van de functies. Het UWV verwijst in dit verband naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 18 juni 2024.
5.3
Arbeidsdeskundig oordeel van de rechtbank
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Ten aanzien van de functie van wikkelaar overweegt de rechtbank dat in de huidige FML, overigens net als in de FML uit 2007, geen beperking is opgenomen voor afwisseling van houding. Wel anders dan in de FML uit 2007, is in de huidige FML geen toelichting meer gegeven op dit item. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende gemotiveerd waarom de beperking voor lopen, zitten en staan tijdens het werk niet meer aangenomen wordt, namelijk omdat hier geen aanleiding voor is op basis van een neurologische aandoening in de schouder. Eiser kan zo nodig gedurende vrijwel de gehele werkdag zitten. Dit impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat afwisseling in zitten, staan en lopen ook niet meer noodzakelijk wordt bevonden. Bij het duiden van de functies hoeft hiermee daarom geen rekening gehouden te worden. De geduide functies passen binnen de vastgestelde belastbaarheid van eiser.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6 De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 29,07%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 28 december 2021 heeft vastgesteld op de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Als gevolg daarvan heeft eiser geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 14 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Artikel 37
1. Terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd.
2. De in het eerste lid bedoelde herziening vindt niet plaats indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend op grond van artikel 7b als werknemer wordt beschouwd en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, terzake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.