ECLI:NL:RBZWB:2025:8308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
02-081667-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen minderjarige verdachte wegens ontuchtige handelingen en opzetaanranding met een kind

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 november 2025, is een minderjarige verdachte (geboren in 2008) aangeklaagd voor ontuchtige handelingen en opzetaanranding met een kind dat 10 jaar jonger is. De tenlastelegging betreft twee feiten: het plegen van ontuchtige handelingen met een kind onder de 16 jaar in de periode van 1 december 2023 tot en met 30 juni 2024, en het verrichten van seksuele handelingen met een kind onder de 12 jaar in de periode van 1 juli 2024 tot en met 1 augustus 2024. De verdachte heeft bekend en hulp gezocht, wat door de rechtbank in zijn voordeel wordt meegewogen. De rechtbank oordeelt dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, ondanks dat er geen geboorteakte van het slachtoffer in het dossier is aangetroffen. De rechtbank legt een werkstraf van 100 uur op, alsook een voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen, met bijzondere voorwaarden voor hulpverlening. Daarnaast wordt een schadevergoeding van €2.500,- aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en het vertrouwen dat door de verdachte is geschaad, en dat de straf moet dienen als signaal naar de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-081667-25
vonnis van de meervoudige kamer van 25 november 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 11 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er - kort gezegd - op neer dat verdachte (feit 1) in de periode van 1 december 2023 tot en met 30 juni 2024 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) die nog geen 16 jaar oud was, dan wel feitelijke aanranding van de eerbaarheid heeft gepleegd met hem, en (feit 2) in de periode van 1 juli 2024 tot en met 1 augustus 2024 seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer] die nog geen 12 jaar oud was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.1.1
De bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt allereerst vast dat het hier om één en hetzelfde feitencomplex gaat, maar dat er vanwege de invoering van nieuwe wetgeving per 1 juli 2024 twee afzonderlijke feiten ten laste zijn gelegd, waarbij feit 1 de periode vóór 1 juli 2024 betreft en feit 2 de periode na 1 juli 2024.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte met betrekking tot feit 1 primair en feit 2 primair, ter zake waarvan geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , pagina 41-48 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024246665;
  • de verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting d.d. 11 november 2025.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , pagina 41-48 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024246665;
  • de verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting d.d. 11 november 2025.
Er is weliswaar geen geboorteakte van [slachtoffer] in het dossier aangetroffen, maar gelet op de geobjectiveerde leeftijd van [slachtoffer] , die volgens het dossier op [geboortedag 2] 2018 is geboren en nog zeer jong was ten tijde van de ten laste gelegde periode, gaat de rechtbank uit van een leeftijd jonger dan 16 jaar en jonger dan 12 jaar, namelijk vier dan wel vijf jaar.
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat er voor het tweede gedachtestreepje bij beide feiten, namelijk dat verdachte met zijn penis de penis van [slachtoffer] heeft betast, partieel vrijspraak dient te volgen. Verdachte heeft ontkend die handeling te hebben verricht. Hoewel [slachtoffer] over deze gebeurtenis heeft verklaard en de rechtbank geen aanleiding ziet om aan zijn verklaring te twijfelen, kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid zeggen dat deze handeling door verdachte is verricht.
4.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 1 december 2023 tot en met 30 juni 2024 te [plaats] , gemeente Altena, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2018, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het meermalen brengen van zijn penis tussen de billen van die [slachtoffer] ;
2
in de periode van 1 juli 2024 tot en met 1 augustus 2024 te
[plaats] , gemeente Altena, met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer] , seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het meermalen brengen van zijn penis tussen de billen van die [slachtoffer] ;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 100 uur, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie bij het niet verrichten hiervan en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 60 dagen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening dan wel behandeling met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke jeugddetentie zoals geëist, maar dat een taakstraf niets meer toevoegt. Verdachte is al voldoende gestraft doordat hij als introverte jongen van 15 dan wel 16 jaar over de feiten moest praten met niet alleen politie, zijn advocaat, een therapeut en op de terechtzitting maar ook met zijn ouders en broers en zussen. De verdediging verzoekt om de heer [persoon] , die verdachte al kent, de hulpverlening te laten bieden indien nodig. Subsidiair stelt de verdediging dat de taakstraf gematigd dient te worden, omdat 100 uur wel veel is voor iemand die ook heeft verklaard te willen gaan werken om de vordering van de benadeelde partij te voldoen.
De ouders van verdachte hebben ter zitting aangevoerd dat zij het strafproces voor hun zoon als zwaar hebben ervaren en dat zij het met name van belang vinden dat verdachte zich nu realiseert dat hij fout was en dat er recht wordt gedaan aan de zaak.
6.3
Het advies van de Raad
Uit het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 29 september 2025 blijkt dat er diverse beschermende en positieve factoren zijn, waaronder het gezin waar verdachte deel van uitmaakt en dat zijn opleiding goed verloopt. Hij heeft een positieve vrijetijdsbesteding en pro-sociale vrienden. Daarnaast is meteen psychologische hulpverlening ingeschakeld voor hem en deze is – na ruim een jaar inzet – onlangs afgesloten. De Raad maakt zich echter ook zorgen omdat er, gelet op de langere periode waarin hij meerdere keren seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft verricht, niet gesproken kan worden van een impulsieve daad. Bovendien lijkt het gevoel van schaamte bij verdachte te overheersen en kan hij zich niet goed inleven in de gevolgen van het strafbare feit voor het slachtoffer.. Hoewel de Raad de geloofsovertuiging van het gezin respecteert, baart het de Raad wel zorgen dat verdachte moeizaam over de ten laste gelegde gebeurtenissen praat, als ook over seksualiteit in het algemeen. De Raad wijst er in dat verband op dat het langdurig onderdrukken van gevoelens niet houdbaar is op termijn en de kans op recidive vergoot. De vertegenwoordiger van de Raad heeft op zitting nog verklaard dat een proeftijd van twee jaar wenselijk is en dat de Raad zich vrij wil voelen om de meest geschikte therapeut of behandelaar in te schakelen. Daarom wordt een hierbij passende formulering t van de bijzondere voorwaarde gevraagd.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige dan wel seksuele handelingen bij een jong en kwetsbaar kind. [slachtoffer] was in die tijd als pleegkind in de weekenden in het gezin van verdachte. Met zijn handelingen heeft verdachte het vertrouwen dat de jongen in het pleeggezin had geschaad. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat het seksueel misbruik meerdere keren is gebeurd gedurende een half jaar en dat het pas stopte toen verdachte erop werd aangesproken. Ook weegt de rechtbank mee dat het leeftijdsverschil tussen verdachte (15-16 jaar) en [slachtoffer] (5-6 jaar) erg groot was. [slachtoffer] had nog hulp nodig bij bepaalde dingen, zoals naar de wc gaan en hij kreeg deze hulp ook van verdachte, die vervolgens misbruik maakte van die situatie. Verdachte wist dat het niet goed was wat hij deed; hij deed immers de deur van de badkamer op slot terwijl er verder niemand thuis was en probeerde het stilzwijgen van [slachtoffer] af te kopen met een snoepje. [slachtoffer] heeft ook aan verdachte laten weten dat hij het niet wilde door stop te zeggen. Al deze omstandigheden maakt het een zeer ernstig feit waarvan [slachtoffer] nu al gevolgen heeft ondervonden zoals ter zitting door de pleegmoeder is verwoord, maar hij vermoedelijk ook op latere leeftijd nog zal ondervinden.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij uiteindelijk, nadat hij er op was aangesproken door zijn ouders, de feiten heeft bekend en ook hulp heeft gezocht en gekregen. Verdachte heeft op zitting spijt betuigd en verklaart te willen gaan werken voor het betalen van de vordering van de benadeelde partij. Verdachte heeft een blanco strafblad.
De rechtbank begrijpt dat verdachte al aan een boetedoeningstraject is begonnen. Hij is afgelopen periode onder behandeling geweest bij psychosociaal therapeut en GZ-agoog de heer [persoon] van [stichting] . Ook de gesprekken die hij heeft gevoerd met zowel politie / justitie als met zijn ouders, broers en zussen, kunnen door verdachte als boetedoening zijn ervaren. De rechtbank is echter van oordeel dat het een zodanig ernstig feit betreft dat hier niet kan worden volstaan met alleen een voorwaardelijke jeugddetentie, maar dat hier daarnaast een forse taakstraf in de zin van een werkstraf op zijn plaats is. Niet alleen acht de rechtbank het van belang dat verdachte zelf merkt in de aantasting van zijn vrije tijd dat hij gestraft wordt, maar ook dat naar de maatschappij en naar de mensen in verdachtes directe omgeving het signaal dient te worden afgegeven dat hier een forse straf past. De rechtbank zal daarom beide strafmodaliteiten opleggen. De rechtbank acht de gevorderde strafeis van de officier van justitie passend en geboden en zal deze daarom aan verdachte opleggen met de gevorderde bijzondere voorwaarde en hierbij ruimte laten om - indien nodig – de jeugdreclassering een andere therapeut te laten kiezen dan de al bij verdachte bekende therapeut.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is € 2.500,- als vergoeding van immateriële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, waarbij hier het midden van de ten laste gelegde periode wordt aangenomen. Ook wordt de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Er is door de verdediging geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de beoordeling van de omvang van die schade houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank acht aldus het gevraagde bedrag van € 2.500,- billijk, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2024 (het midden van de periode) tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 247, 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
feit 2:opzetaanranding;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
50 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
* medewerking verleent aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte
hulpverlening dan wel behandeling;
- draagt de gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Brabant locatie Etten-Leur op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 2500,- (zegge: vijfentwintighonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer,
€ 2500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast,;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J.F.C. Janssen en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 november 2025.
Mr. Brouwer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.